VOOR TECHNOLOGIE EN UITVOERING VAN BETONVAKBLAD
2 2025 Van grijs
naar groen
ONDERZOEK NAAR KORRELPAKKINGSMODELLEN ? HERZIENING NEN 8005
? KLINKEREFFICIËNTE CEMENTEN ? DOORGAANDE STERKTEONTWIKKELING
Special
Symposium
CO
2
-reductie
in beton
BV 02-2025_Cover.indd 1BV 02-2025_Cover.indd 1 16-05-2025 12:4516-05-2025 12:45
Partner uitgelicht
HRC levert al meer dan 40 jaar diverse wapeningsproducten en instortvoor-
zieningen voor beton over de hele wereld. Denk hierbij aan T-headwapening,
mec
hanische koppelingen, staal-betonverbindingen en draadeinden.
HRC Europe
Heb je ook interesse om partner te worden, neem dan contact op met
Martine Geeratz, 073 205 10 25 of m.geeratz@aeneas.nl.
Ook partner van Betoniek worden?
Met het delen van kennis draagt Betoniek al sinds 1970 bij aan een goede kwaliteit van de bouw in
Nederland. Dit doen we met hulp van onze partners, die net als wij het belang van kennis inzien.
Tegenover deze ondersteuning staan een aantal privileges, zoals een hoge korting op licenties,
aandacht in het vakblad en online en gratis gebruik van de vacaturebank.
HRC Europe NL B.V is gevestigd in Lelystad en
staat bekend bij zijn klanten om zijn uitste-
kende service, flexibiliteit en het meedenken
met de klant.
O
ntwerpers gebruiken HRC-producten in hun ontwerp vanwege de goede presta- ties en de capaciteit. Bekend zijn onder
meer de HRC100-serie (HRC100 T-headwape-
ning) en de HRC400-series (mechanische kop- pelingen). Deze zijn verwerkt in vele soorten betonconstructies: funderingen, hoogbouw, windmolenfundaties, bruggen, tunnels, aqua- ducten, kades, spoorwegprojecten, energie-
centrales, nucleaire installaties, olieplatforms etc. Referentieprojecten van HRC in Nederland zijn onder andere de Zeesluis IJmuiden, de Nieuwe Sluis Terneuzen, de Maasdeltatunnel, diverse woontorens aan de Maasboulevard Rot-
terdam en de IJboulevard Amsterdam. Bekende Europese projecten zijn het Paddington Station Londen, de metro van Kopenhagen en de Marie-
holm Tunnel in Gotenburg.
Meer lezen?
Scan de QR-code.
2 VAKBLAD 2 2025
BV-2-2025_Partnerpagina-uitgelicht.indd 2BV-2-2025_Partnerpagina-uitgelicht.indd 2 16-05-2025 12:4316-05-2025 12:43
Berekenen, Binden,
Bouwen
Waar ik jullie in eerdere voorwoorden al atten
deerde ? beste lezers ? op de kracht van one
liners met drie woorden, neem ik bij deze speci
ale editie van ons Vakblad de vrijheid om er nog
een extra allitererende drie
-woords-onliner aan
toe te voegen. Inderdaad, voor jullie ligt de speciale editie van Betoniek Vakblad, speciaal samengesteld voor het symposium Betontechnologie van 21 mei 2025; een ode aan de betontechnologie als Bin der tussen de Berekenaar en Bouwer van con structies in beton. Jullie zouden niet technisch ingesteld zijn (of geen Nederlander zijn) om niet direct wat te vinden van de volgorde van deze woorden. Gaan we nu écht eerst berekenen, daar nog een specificatie aan toevoegen met de nodige bind middelen, en bouwen we er dan wat moois van? Of zit de bouwwereld wat minder lineair in elkaar dan vele stuurlui
-aan-de wal vaak denken?
Zelf pleit ik graag voor het laatste. We kunnen beter spreken van de driehoek van Technoloog, Constructeur en Uitvoerder; een gelijkwaardig driespan dat samen het beste uit materiaal, techniek en realisatie weet te halen. In deze aflevering van ons Vakblad treffen jullie mooie voorbeelden waar de technologie van verhardend en verhard beton nu niet eens de sluitpost is voor het oplossen van de eisen en problemen van constructeur en uitvoerder, maar juist de factor die op voorhand al economisch en ecologisch interessante kansen biedt voor die constructeur en uitvoerder.
Moge dit symposium ? naast een leerzame en
bindende dag ? ook een opmaat zijn voor een (nog
) actievere samenwerking tussen Betontech
noloog, Betonuitvoerder en Betonconstructeur.
Hans Kooijman Hoofdredacteur Betoniek Vakblad Voor reacties: hanskooijman@betoniek.nl
INLEIDING KORRELPAKKINGSMODELLEN
Optimalisatie van de korrelpakking biedt grote
kansen om het cementgehalte en de CO?
-
uitstoot van beton te verlagen, met eenvou
dige modellen voorpraktische toepassing.5
DOORGAANDE STERKTEONTWIKKELING Beton blijft na 28 dagen doorgroeien in sterkte. Door deze eigenschap bewust te benutten, kunnen we duurzamer en efficiën ter ontwerpen.
10
K
LINKEREFFICIËNTE CEMENTEN IN DE
PRAKTIJK Pilotprojecten tonen aan dat duurzame betonsoorten met CEM II/C
-M-cementen
prima presteren en forse reducties in CO?-
uitstoot mogelijk maken.. 14
L
AGE CO?-CEMENTEN MET GECALCINEERDE
KLEI Gecalcineerde klei, gecombineerd met kalk
steen, biedt een breed inzetbaar alternatief voor portlandcement en verlaagt de CO?
-
uitstoot van beton aanzienlijk. 18
HER
ZIENING NEN 8005
De herziening van NEN 8005 maakt duurza
mer beton mogelijk, met lager cementgehalte,
meer r
ecyclinggranulaat en betere aansluiting
op Europese beton
- en cementeisen. 22
LABORATORIUMONDERZOEK TOEPASSING KORRELPAKKINGSMODELLEN
Betonmengsels geoptimaliseerd met korrel
pakkingsmodellen kunnen minder cement
be
vatten, zonder in te boeten op verwerkbaar
heid, sterkte of andere betoneigenschappen.
26
MEI 2025
JAARGANG 13
EN VERDER
Partner uitgelicht 2 CO?-reductie in beton 4 Colofon 31
VOOR TECHNOLOGIE EN UIT VOERING VAN BETONVAKBL AD
2 2025
Van grijs
naar groen
ONDERZOEK NA AR KORRELPAKKINGSMODELLEN ? HERZIENING NEN 8005
? KLINKEREFFICIËNTE CEMENTEN ? DOORGA ANDE STERK TEONT WIKKELING
Special
Symposium
CO
2
-reductie
in beton
3 VAKBLAD 2 2025
INHOUD
BV 02-2025_Inhoud-Voorwoord.indd 3BV 02-2025_Inhoud-Voorwoord.indd 3 16-05-2025 12:4316-05-2025 12:43
De betonsector staat voor een grote verduurzamingsopgave en ook in
Nederland zoekt de sector naar manieren om materiaalgebonden CO?-
emissies structureel te verlagen. Onderdeel van die opgave is het
beperken van zowel de hoeveelheid cement in beton als de hoeveel-
heid klinker in cement. Dit onderwerp staat centraal in deze special
van Betoniek. Aanleiding is het symposium Betontechnologie op 21
mei 2025, georganiseerd door Cement&BetonCentrum en Betoniek.
CO?-reductie in beton
4 VAKBLAD 2 2025
D
e bijdragen in dit nummer belichten
uiteenlopende invalshoeken van deze
uitdaging. Zo wordt uitgelegd hoe met
korrelpakkingsmodellen de betonsamenstel-
ling kan worden geoptimaliseerd, wat in de
pr aktijk leidt tot lagere cementgehalten. Ook
worden resultaten gedeeld van praktijk-
onderzoek naar de toepassing van dergelijke
modellen. Verder wordt de opmars van
diverse nieuwe samengestelde cementen
beschreven waarbij de vervanging van
portlandcementklinker, door onder meer
g
ecalcineerde klei en kalksteen, leidt tot een
beter CO?-profiel.
Interessant is een eigenschap van beton die
vaak onderbenut blijft: de doorgaande sterkte-
ontwikkeling. Door deze eigenschap in ont-
werp en uitvoering mee te nemen, kan de
milieubelasting omlaag. Tot slot wordt inge-
gaan op ontwikkelingen in regelgeving. De
herziening van NEN 8005 moet onder meer
ruimte bieden voor lagere cementgehalten en
meer hergebruik van toeslagmaterialen.
Samen geven de artikelen in deze special een
actueel overzicht van technologische én nor-
matieve ontwikkelingen die bijdragen aan een
duurzamer beton.
BV 02-2025_Inleiding themanummer.indd 4BV 02-2025_Inleiding themanummer.indd 4 16-05-2025 12:4816-05-2025 12:48
EEN TOELICHTING OP EEN PRAKTISCH TOEPASBAAR
KORRELPAKKINGSMODEL
Een belangrijke mogelijkheid voor de reductie van CO
2
-emissies van
beton is de verlaging van het klinker- en cementgehalte, door optima-
lisatie van de betonsamenstelling. Het gaat daarbij onder andere om
het benutten van de doorgroei in sterkte en om uitbreiding van de inzet
van versnellers en plastificeerders. Maar ook de optimalisatie van de
korrelpakking biedt interessante mogelijkheden. In dit artikel gaan
we in op dat laatste, waarbij we enkele concepten beschrijven en een
eenvoudig in de praktijk te gebruiken model toelichten.
Inleiding korrel-
pakk
E
r is weinig informatie beschikbaar over
praktijkervaringen met de toepassing
van korrelpakkingsmodellen. Er is wel
veel literatuur over onderzoeken op laborato-
riumschaal, waarvan de resultaten veelbelo-
vend zijn. Het Uitvoeringsteam Roadmap CO
2
-
reductie van het Betonakkoord heeft in 2019
ingeschat dat met gebruikmaking van korrel-
pakkingsmodellen gemiddeld een besparing
van 10 kg cement per m
3
beton haalbaar moet
zijn. Deze inschatting is voor 2030 ook opgeno-
men in de Roadmap CO
2
-reductie voor cement
en beton in Nederland (zie kader). Uitgaande
van hoogovencement CEM III/A, als represen-
tatief voor het landelijk gemiddelde CO
2
-pro-
fiel van alle toegepaste cementen en vulstof-
fen, levert dit een besparing op van 4,5 kg CO
2
per m
3
beton. Op een totaal (langjarig gemid-
deld) betonvolume van 15.000.000 m
3
levert
dit een jaarlijkse besparing op van 67.500 ton
CO
2
. Dat komt overeen met 1,6 % van de totale
emissie van de betonketen in 1990.
Een besparing van 10 kg cement per m
3
beton
komt grofweg neer op een verlaging van de
waterbehoefte door optimalisatie van de kor-
relpakking met ongeveer 5 liter per m
3
beton.
Als je bedenkt dat tussen de voor de betontech-
noloog bekende ontwerpgebieden A-B en A-C
(of I en II) on
geveer 20 liter water verschil in
waterbehoefte kan zitten, lijkt 5 liter water
makkelijk haalbaar. Maar optimalisatie van de
korrelpakking is natuurlijk al dagelijkse praktijk
voor de betontechnoloog, alhoewel op basis
van graderingsgebieden. Verdere optimalisatie
vraagt om meer metingen aan de toeslagmate-
rialen en mogelijk ook om meer opslagruimte
v
oor verschillende typen toeslagmaterialen.
5
VAKBLAD 2 2025
Auteur Edwin Vermeulen, Cement&BetonCentrum
BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 5BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 5 16-05-2025 12:4616-05-2025 12:46
ROADMAP
Tijdens een symposium in november 2024 publiceerde het Cement&BetonCentrum de Roadmap CO
2
-
reductie voor cement en beton in Nederland [1]. Deze roadmap beschrijft de reductie-initiatieven van
de cementindustrie en de geschatte emissiereducties van aangrenzende sectoren in de betonketen.
Hij is beschikbaar op www.cementenbeton.nl.
Daar staat natuurlijk tegenover dat een bespa-
ring in waterbehoefte een besparing op cement
en d
aarmee ook een verlaging van de milieu-
kosten oplevert.
DISCONTINUE KORRELGROOTTEVERDELING
Holle ruimte
Verse betonspecie bestaat grofweg uit toe-
slagmaterialen en cementlijm (cement en
water). Het toeslagmateriaal, meestal zand en
grind, neemt met gebruikelijk ruim 70 % veruit
het grootste volume in. De ruimte die overblijft
tussen de zand- en grindkorrels moet volledig
worden opgevuld met cementlijm, omdat holle
ruimtes nadelig zijn voor de druksterkte en de
levensduur. Hoe minder holle ruimtes, hoe
minder cementlijm er nodig is. De korrelgroot-
teverdeling van het toeslagmateriaal moet dus
zodanig zijn dat de ruimtes tussen de grootste
korrels worden opgevuld door kleinere korrels
en de daarbij ontstane ruimtes weer door nog
kleinere korrels, net zo lang totdat er alleen
nog ruimtes zijn tussen de allerkleinste korrels
toeslagmateriaal die worden opgevuld door
cement en water. Het principe wordt tweedi-
mensionaal weergegeven in figuur 1.
Theorie discontinue korrelgrootteverdeling
In een discontinue korrelverdeling wordt het
korrelskelet opgebouwd uit korrelfracties die
aanzienlijk in grootte van elkaar verschillen.
Figuur 1 kan daarvoor als illustratief voorbeeld
worden gebruikt. De holle ruimtes tussen de
grootste korrels worden gevuld met kleinere
korrels die (in het ideale geval) hier net in pas-
sen en dus aanzienlijk kleiner zijn dan de
grootste korrelgroep. In een ideale pakking
van grote ronde bollen, met een pakkings-
dichtheid van 0,74 (74%), blijft 26% aan holle
ruimtes over. De bollen die daar weer precies
in die holle ruimtes passen zijn ongeveer een
factor 4 kleiner dan de grote bollen waar ze
zich tussen bevinden. Op deze manier kan the-
oretisch een korrelskelet worden opgebouwd.
In de praktijk werkt dit echter meestal niet,
omdat de kleinere korrels bij het verdichten
nooit allemaal op de gewenste positie komen.
Daar komt bij dat in de praktijk korrels natuurlijk
niet perfect rond zijn en niet allemaal dezelfde
diameter hebben. In discontinue mengsels wordt
voor het verschil in diameter tussen opeenvol-
gende korrelgroottes veelal een factor 5 tot 8
aan
gehouden en vraagt het ontwerpen van een
goed toeslagmaterialenmengsel vooral veel
onderzoek. Dat onderzoek kan wel eenvoudig,
door het stortgewicht van (op een triltafel ver-
dichte) mengsels van toeslagmaterialen te bepa-
len. De pakking van het mengsel is eenvoudig:
het s
tortgewicht van het mengsel gedeeld door
de volumieke massa van het toeslagmateriaal.
Wanneer beton met toeslagmateriaal met een
discontinue korrelverdeling wordt gemaakt
gaat het in de praktijk om fracties zoals bij-
voorbeeld 16/32, 2/4 en 0,25/0,50 mm, waarbij
de korrels ook niet zuiver rond zijn. Een voor-
beeld van een discontinue samenstelling met
deze fracties is 63 % grind 16/32, 24 % zand
2/4 en 13 % fijn zand 0,25/0,50.
In de praktijk worden discontinue graderin-
gen weinig gebruikt voor het optimaliseren
van de korrelpakking, omdat het vervaardi-
gen van de aparte fracties extra kosten met
z
ich meebrengt en omdat betonspecie met
een discontinue gradering vaak minder
robuust is, waardoor kleine afwijkingen in de
korrelopbouw grote gevolgen kunnen heb-
ben voor de stabiliteit en de verwerkbaar-
heid. Er kan wel een zeer hoge korrelpak-
kingsdichtheid mee worden bereikt,
w
aardoor het voor specifieke toepassingen
zoals hogesterktebeton interessant kan zijn.
De normen voor beton en toeslagmaterialen
voor beton sluiten het gebruik van disconti-
nue graderingen ook niet uit, al geeft de
Eur
opese norm voor toeslagmaterialen EN
12620 alleen eisen voor continue graderingen
(in de tabel met algemene eisen aan de gra-
dering staat een voetnoot: "For gap graded
c
oncrete or other special uses additional
requirements may be specified").
1 De t
zo klein mogelijk is. Hoe minder holle ruimtes hoe minder cement nodig is.
6
VAKBLAD 2 2025
BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 6BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 6 16-05-2025 12:4616-05-2025 12:46
CONTINUE KORRELGROOTTEVERDELING
In de praktijk wordt vrijwel altijd gewerkt met
een toeslagmaterialenmengsel met een conti-
nue verdeling, waarbij de groottes van de kor-
rels min of meer gelijkmatig zijn verdeeld van
klein tot groot. Voor het combineren van fijne
en grove toeslagmaterialen tot een goed toe-
slagmaterialenmengsel worden zogeheten
'ideale krommen' of ontwerpgebieden
gebruikt.
'Ideale krommen'
Bij een goede continue korrelgrootteverdeling
zitten er geen hiaten in de korrelverdeling en is
de gradering in een grafiek een vloeiende lijn
(zoals de Fullerkromme in figuur 2).
Ook voor de continue korrelverdeling zijn er
geen zuiver theoretisch onderbouwde krom-
men. Op basis van onderzoek naar de invloed
van de gradering van toeslagmateriaal op de
sterkte en dichtheid van beton zijn er wel
empirische formules voor 'ideale' krommen
ontwikkeld, waarvan de Fullerkromme uit
1907 de bekendste is.
Voor toeslagmateriaal is de formule voor de
Fullerkromme als volgt:
Waarin: P
= het percentage van het toeslagmateri-
aal dat de zeef met opening d passeert
d = de opening van de zeef in mm
D
max
= de g
In de loop van de tijd zijn er diverse krommen ontwikkeld, met correctiefactoren om op basis van metingen de krommen zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de gebruikte toeslagmate-
rialen. Zo werd de formule in 1930 aangepast door Andreasen en Andersen; in plaats van een exponent van 0,5 (de vierkantswortel in de for-
mule voor de Fullerkromme) stelden ze het gebruik van een zogeheten distributiefactor q van 0,33 tot 0,50 voor. Door Funk en Dinger werd in 1994 de formule aangepast door intro- ductie van een minimum korrelgrootte d
min
naast de D
max
(bekend als gemodificeerde
Andreasen & Andersen formule):
Waarin: P
= het percentage van het toeslagmateri-
aal dat de zeef met opening d passeert
d = de opening van de zeef in mm
D
max
= de g
d
min
= de k
q = distributiefactor; volgens Funk en
Dinger 0,37 voor optimale pakking
Wanneer we ons tot het toeslagmateriaal beperken en voor d
min
0,063 mm aanhouden
ligt de lijn ten opzichte van de Fullerkromme in figuur 3 wat verschoven richting de B-lijn. In dit model ontbreekt een parameter om de invloed van de korrelvorm mee te nemen, maar q kan worden aangepast om de kromme zo goed mogelijk te laten aansluiten bij het toegepaste toeslagmateriaal.
Ontwerpgebieden
Voor de dagelijkse praktijk zijn de krommen vertaald naar ontwerpgebieden (figuur 2). De ontwerpgebieden geven redelijke vrijheid voor het combineren van fijn en grof toeslagmateri- aal, maar voorkomen al te grote afwijkingen van een optimale continue korrelgradering. Met de ontwerpgebieden wordt ook een inschatting gekregen van de waterbehoefte. De ontwerpgebieden waren in het verleden opgenomen in de betonvoorschriften (NEN 5950 ? Voorschriften Beton Technologie) en hiervan mocht alleen voor de productie van betonwaren worden afgeweken. Discontinue korrelverdelingen waren overigens wel toege-
staan ("indien overeengekomen"). In de hui- dige voorschriften worden er geen eisen meer aan de korrelverdeling gesteld. In de praktijk worden de ontwerpgebieden wel nog steeds gehanteerd, waarbij software voor het meng- selontwerp automatisch op basis van zeefana- lyses de beschikbare toeslagmaterialen opti- maal (meestal optimaal qua kostprijs) kan combineren binnen de ontwerpgebieden. De waterbehoefte van betonspecie is lager wanneer de korrelverdeling van het toeslag- materiaal in het gebied A-B ligt (rondom de Fullerkromme) dan wanneer de korrelverde-
ling in het gebied A-C ligt. Het verschil kan maar liefst zo'n 20 liter per m
3
bedragen, het-
geen natuurlijk een forse impact heeft op het benodigde cementgehalte.
Korrelpakkingsmodellen
In de afgelopen decennia zijn er diverse korrel- pakkingsmodellen ontwikkeld, die in de loop van de tijd steeds complexer, maar ook steeds beter werden. Een overzicht van de ontwikke-
ling van analytische korrelpakkingsmodellen wordt gegeven in Betoniek 16/21 [3]. Een meer gedetailleerde beschrijving hiervan wordt gegeven in [4]. De complexere modellen nemen in de formules tal van factoren naast de korrelgrootteverde-
2 G
discontinue korrelverdeling.
7 VAKBLAD 2 2025
BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 7BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 7 16-05-2025 12:4616-05-2025 12:46
ling mee, zoals de korrelvorm, de oppervlakte-
structuur van de korrels, affiniteit van de kor-
rels voor water en oppervlaktekrachten voor
de fijnste deeltjes (Van der Waalskrachten en
interacties door oppervlakteladingen). Bij
deze modellen worden ook cement en vulstof-
fen meegenomen en worden de toeslagmate-
rialen gedoseerd in vele aparte fracties, zoals
bijvoorbeeld 0,125/0,250, 0,25/0,50, 0,50/1,0,
1/2, 2/4, 4/8 en 8/16 mm. Van alle aparte frac-
ties en combinaties daarvan moeten voor het
rekenen met deze modellen ook meerdere
eigenschappen worden bepaald. Door deze
zeer ver doorgevoerde optimalisatie van de
korrelpakking kan soms het gehalte aan effec-
tief water in extreme mate worden verlaagd,
tot (in combinatie met een hoge dosering plas-
tificeerder) ongeveer 105 a 110 liter per m
3
[4].
Maar ook met minder complexe modellen en
drie fracties toeslagmateriaal kan (in combi-
natie met hulpstoffen) nog altijd een forse
reductie worden bereikt: zo'n 20 tot 25% min-
der cement bij gelijke druksterkte [5 en 6].
EENVOUDIG MODEL : MODIFIED TOUFAR
Zowel het gebruik van veel aparte fracties als
de benodigde hoeveelheid onderzoek belem-
meren het gebruik van complexere korrelpak-
kingsmodellen in de praktijk. We gaan daarom
nu dieper in op een eenvoudig model dat in de
praktijk goed gehanteerd kan worden en ook
met bijvoorbeeld slechts drie fracties toeslag-
materiaal tot een betere pakking, en daarmee
lagere waterbehoefte, kan leiden dan wanneer
alleen gebruik wordt gemaakt van ontwerpge-
bied A-B. Dit model, het Modified Toufar
model, kan overigens ook worden gebruikt
voor optimalisatie van cement en vulstoffen of
combinaties van cement en toeslagmaterialen,
maar we beperken ons hier tot toeslagmateria-
len.
Eigenschappen toeslagmaterialen
Van de toeslagmaterialen (en indien het daar-
voor wordt toegepast ook van cement en vul-
stoffen) hoeven voor het Modified Toufar
model maar drie eigenschappen bepaald te
worden:
1.
Het stortgewicht.
Het toeslagmateriaal wordt bij voorkeur ver-
dicht voordat het stortgewicht wordt bepaald, bijvoorbeeld door het te verdichten op een triltafel. Voor alle materialen moet dezelfde methode worden gehanteerd.
2.
De volumieke massa (?rd)
3. De karakteristieke diameter (d). Dit is de
theoretische zeefgrootte (in mm) waarbij de doorval 63 % is. Deze waarde kan worden bepaald door te interpoleren in de zeef-
kromme.
Met het stortgewicht en de volumieke massa kan vervolgens per materiaal de pakking wor-
den berekend: pakking ? = 1 - (percentage holle ruimte / 100) = stortgewicht / volumieke massa. In het model wordt gerekend met de pakking en de karakteristieke diameter van de materialen.
Model
Het Modified Toufar model is een model uit 1997 (van Goltermann e.a.) dat een verbetering is van een model uit 1976 (van Toufar e.a.) dat weer een verbetering was van een model uit 1931 (van Furnas). Het model gaat er vanuit dat de toeslagmaterialen perfecte bollen van dezelfde diameter zijn en dat kleine bollen worden geplaatst in de holle ruimtes tussen de grote bollen. Met effecten van de korrelvorm wordt rekening gehouden door de pakkingsdichtheden van de individuele korrelgroepen te meten.
Omdat het model, althans voor twee en drie korrelgroepen, ook goed in een spreadsheet kan worden verwerkt worden hieronder de formules gegeven.
Waarin: ?
= korrelpakking van een combinatie van
twee korrelgroepen
y
1
/y
2
= v -
relgroep (bijvoorbeeld 0,45 en 0,55)
?
1
/?
2
= pak-
groep
k
d
= f -
teristieke diameters: (d
2
- d
1
)/(d
1
+
d
2
), waarin d
1
de diameter is van de
kleine fractie en d
2
van de grote fractie
k
s
is een correctiefactor voor effecten van de
korrelvorm, waarvoor eerst een factor x moet worden berekend:
Vervolgens kan k
s
worden berekend met een
van onderstaande formules:
Ondanks het beperkte aantal parameters geeft het model een goede schatting van de pakking van combinaties van toeslagmaterialen en daarmee een goede voorspelling van de meest gunstige onderlinge verhouding van de mate-
rialen. Het model is opgesteld voor het combineren van 2 korrelgroepen. Er kan echter een derde korrelgroep worden toegevoegd aan het theo- retische optimum van twee korrelgroepen. Hierbij moeten de twee (naastgelegen) korrel- groepen met de grootste verhouding tussen de karakteristieke diameters (d
1
/d
2
, met d
2
de
grootste diameter) eerst worden gecombi- neerd. De zo berekende korrelgroep, met de voor de combinatie berekende optimale pak-
king en (gewogen) karakteristieke diameter, wordt vervolgens gecombineerd met de derde (qua diameter meest afwijkende) korrelgroep. Dit proces kan in principe onbeperkt worden herhaald. Naarmate het aantal korrelgroepen toeneemt, wordt het model wel minder betrouwbaar. Vooral voor twee en drie korrel- groepen geeft het model betrouwbare voor-
spellingen van de pakking, maar ook bij vier korrelgroepen zijn de resultaten nog bruikbaar [7]. Het model werkt beter als de korrelgroot-
teverdelingen van de verschillende fracties elkaar niet te veel overlappen.
SOFTWARE MODIFIED TOUFAR MODEL
De formules kunnen eenvoudig in een spread-
sheet worden verwerkt, waarbij de volume-
fracties van de twee te combineren korrel-
groepen in kleine stappen worden gewijzigd.
Bij stappen van bijvoorbeeld 0,05 levert dat
een tabel op van 20 rijen. Een derde fractie toe-
voegen levert dan 20 tabellen van 20 rijen op,
waarin de hoogste berekende pakking moet
worden gezocht.
Het model was de basis voor de software
genaamd Europack, maar dat programma (dat
regelmatig in artikelen genoemd wordt) lijkt
niet meer verkrijgbaar. Het Modified Toufar
model vormt ook de basis voor de Android-app
Packing van Cement&BetonCentrum. Met
8
VAKBLAD 2 2025
BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 8BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 8 16-05-2025 12:4616-05-2025 12:46
deze app kan de optimale combinatie van twee
tot vier fracties worden berekend. Voor drie
fracties kan de pakking als functie van de
onderlinge verhouding ook grafisch worden
weergegeven (figuur 4), waarmee een indruk
kan worden gekregen van de gevoeligheid voor
kleine afwijkingen van het berekende opti-
mum.
TOT SLOT
Met een eenvoudig korrelpakkingsmodel zoals
Modified Toufar en het gebruik van twee tot
vier fracties toeslagmateriaal kan vaak een
hogere pakking worden bereikt dan met alleen
het gebruik van ontwerpgebieden voor toe-
slagmaterialenmengsels. Alhoewel in de prak-
tijk een goede verwerkbaarheid meestal wel
wat meer cementlijm vraagt dan theoretisch
nodig is voor het opvullen van de berekende
holle ruimte, kan door gebruik van deze
modellen de waterbehoefte en daarmee het
cementgehalte van een betonmengsel worden
verlaagd. Brede toepassing van deze modellen
kan een wezenlijke bijdrage leveren aan het
verder verduurzamen van beton.
Literatuur
1 C
2 Lees, G., The design of aggregate gradings to minimum and controlled porosity - a study of packing characteristics
and void characteristics in aggregates, University of Birmingham, 1967.
3 Betoniek Standaard 16/21, Op de korrel, Over de korrelpakking van beton, september 2017.
4 Fennis, S., Design of Ecological Concrete by Particle Packing Optimization, thesis TU Delft, 2011.
5 Yimam, M., Simpson,O., Abuodha, S., Using particle packing technology and admixtures for sustainable and
economical concrete mix design, International Journal of Scientific and Research Publications, vol. 13, no. 2, februari 2023.
6
Antunes, R., Mang, T., Effects of Aggregate Packing on Concrete Strength and Consistency, Advances in Civil
Engineering Materials, vol. 7, no. 1, ASTM International, 2018.
7 Nel Quiroge, P., Fowler, D., The effects of aggregates characteristics on the performance of Portland cement,
International Center for Aggregates Research, The University of Texas at Austin, 2004.
3 en 4 Afbeeldingen van de Android-app Packing. Berekening van de maximum pakking met bijbehorende
volumes voor drie fracties en het ternaire diagram met berekende pakkingsdichtheden voor alle mogelijke combinaties. Volgens deze berekening is er theoretisch 205 liter aan cementlijm nodig. Omdat de cementpasta ook als smeermiddel werkt is er voor een goede verwerkbaarheid in de praktijk wel meer cementpasta nodig.
9
VAKBLAD 2 2025
BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 9BV 02-2025_Inleiding korrelpakkingsmodellen.indd 9 16-05-2025 12:4616-05-2025 12:46
In het streven naar duurzamer gebruik van beton blijkt een verras-
sende oplossing te liggen in een al lang bekend fenomeen: de door-
gaande sterkteontwikkeling. Beton blijft na 28 dagen, het standaard-
moment waarop de druksterkte wordt vastgesteld, vaak nog
maandenlang ? en soms zelfs jaren ? sterker worden. Door deze eigen-
schap beter te benutten, kan er slanker en duurzamer ontworpen wor-
den, met minder materiaal en een lagere milieubelasting als resultaat.
Maar waarom gebeurt dat dan nog zo weinig? En hoe zorgen we dat we
die extra sterkte op een verantwoorde manier kunnen inzetten?
10 VAKBLAD 2 2025
BETON WORDT STERKER
Beton is een materiaal dat zich in de tijd blijft
ontwikkelen. Na het mengen van cement,
zand, grind en water begint het verhardings-
proces: de hydratatie van het cement. Deze
reactie zorgt ervoor dat het beton in de eerste
dagen snel in sterkte toeneemt. Maar het stopt
daar niet. Ook na de klassieke 28 dagen, het
standaardmoment waarop de druksterkte
wordt bepaald, blijft beton, weliswaar steeds
langzamer, sterker worden.
In vrijwel alle constructieve berekeningen
gebruiken we de sterkteklasse als uitgangs-
punt. De sterkteklasse van het beton (zoals
C30/37) vormt de basis voor het bepalen van
Doorgaande
sterkteontwikkeling
BENUT DE KRACHT VAN TIJD
Auteur Jeannette van den Bos, Rijkswaterstaat
BV 02-2025_Doorgaande sterkteontwikkeling.indd 10BV 02-2025_Doorgaande sterkteontwikkeling.indd 10 16-05-2025 12:4716-05-2025 12:47
11 VAKBLAD 2 2025
de rekenwaarden in de Eurocode (NEN-EN
1992). De sterkteklasse en daarmee de con-
structieve berekeningen worden bepaald door
de karakteristieke druksterkte van beton. Deze
wordt volgens NEN-EN 206 en NEN-EN 1992
bepaald op 28 dagen ouderdom.
Het moment van 28 dagen is historisch gegroeid
en biedt in veel gevallen een goede balans tus-
sen praktische haalbaarheid en zekerheid: het
beton heeft dan voldoende sterkte ontwikkeld
om met betrouwbare toleranties te meten en in
de meeste projecten wordt het materiaal rond
die tijd ook daadwerkelijk belast.
Echter, in andere gevallen ? denk aan infra-
structurele werken zoals tunnels of viaducten,
funderingen of kelders die pas maanden na
aanleg worden belast ? zou het prima zijn om
op een later tijdstip dan 28 dagen de gevraagde
sterkte te hebben.
KANSEN VOOR VERDUURZAMING
De snelheid en mate van die sterkteontwikke-
ling hangen onder andere af van de cement-
soort. Bij portlandcement (CEM I) vlakt de
groei relatief snel af. Maar bij cementen met
trage hydratatiereacties, zoals hoogovence-
ment (CEM III/B) of portlandvliegascement
(CEM II/B-V), is de sterktegroei vergeleken
met portlandcement fors. In sommige gevallen
wordt zelfs meer dan een verdubbeling van de
druksterkte waargenomen, vergeleken met de
druksterkte op 28 dagen. Kiezen voor beton
met dergelijke cementsoorten leidt tot beton
met een langere en forsere doorgaande sterk-
teontwikkeling (fig. 2).
Door bewust gebruik te maken van deze door-
gaande sterkteontwikkeling, ontstaat de
mogelijkheid om beton efficiënter te ontwer-
pen. In plaats van te dimensioneren op basis
van de 28-dagensterkte, zouden we kunnen
rekenen met een sterkte die op een later
moment optreedt. Dit zou in theorie leiden tot
materiaalbesparing en daarmee ook tot een
lagere milieubelasting.
En laten dit nu juist de cementsoorten zijn die
vanwege het lagere percentage portlandklinker
een kleinere CO?-footprint hebben. Hierdoor is
het vanuit het oogpunt van verduurzamen extra
aantrekkelijk is om de doorgaande sterkteont-
wikkeling mee te nemen in het ontwerp.
KANTTEKENING
Toch is er een belangrijke kanttekening. De
norm NEN-EN 1992-1-1 (Eurocode 2), die de
bepalingen voor betonconstructies vastlegt,
stelt expliciet dat de druksterkte op 28 dagen
bepaald moet worden. En geeft zelfs aan dat bij
een bepaling van de druksterkte bij een ouder-
dom van meer dan 28 dagen een reductie, de
k
t
-factor, in rekening gebracht moet worden.
Waarom is dit het geval?
Dit heeft te maken met effecten van langdurige
belasting op beton, het zogenaamde Rüsch-
effect, zie kader. Voor langdurige belastingen
moet een reductiefactor op de druksterkte in
rekening worden gebracht, omdat beton onder
2 Dr
1 T
Groningen is het verkeersknooppunt volledig
heringericht tot een ongelijkvloerse kruising,
waarbij onderdoorgangen en verbindingsbogen
zijn aangelegd om de doorstroming te verbeteren
en verkeerslichten te elimineren. Het benutten
van de doorgaande sterkteontwikkeling kan een
optie zijn voor bijvoorbeeld de wanden van de
onderdoorgangen.
(foto: Rijkswaterstaat)
BV 02-2025_Doorgaande sterkteontwikkeling.indd 11BV 02-2025_Doorgaande sterkteontwikkeling.indd 11 16-05-2025 12:4716-05-2025 12:47
12 VAKBLAD 2 2025
deze lange duur belasting bij een lagere 'druk-
sterkte' bezwijkt dan in een kortdurende
(28-daagse) sterkte proef.
In de norm is de keuze gemaakt om het Rüsch-
effect niet expliciet mee te nemen (de factor
voor de langetermijneffecten op de druksterkte
is op 1 gesteld). De onderbouwing hiervoor is
dat een belangrijk deel van het negatieve effect
van de langdurige belasting wordt gecompen-
seerd door de positieve bijdrage van de door-
gaande sterkte-ontwikkeling.
Het is daarom dat de druksterkte wordt
bepaald bij een ouderdom van 28 dagen. Wordt
de druksterkte bepaald na 28 dagen, dan zal
die waarde voor de berekening, vermenigvul-
digd moeten worden met een k
t
-factor van
0,85. Zo wordt een buffer ingebouwd om het
effect van langdurige belasting af te dekken.
Anders gezegd: een deel van de sterktetoename
die je als constructeur denkt te kunnen benut-
ten, is al stilzwijgend meegerekend in de norm.
Alleen het deel dat boven die 15% uitstijgt is
beschikbaar als extra sterkte voor het ontwerp.
PRAKTIJKTOEPASSING:
VAN THEORIE NAAR PRAKTIJK
Om de doorgaande sterkteontwikkeling ver-
antwoord toe te passen, verscheen daarom in
2018 de CUR-Aanbeveling 122. Deze Aanbeve-
ling beschrijft hoe doorgaande sterkteontwik-
keling meegenomen kan worden in het ont-
werp, de betonkwaliteit en in de uitvoering.
Daarbij zijn drie punten van belang. Laten we
aan de hand van een voorbeeld, een wand in
een onderdoorgang gebouwd in een bouwkuip,
deze drie punten toelichten.
Het begint met de beoordeling of het ontwerp
en de uitvoering toelaten dat de druksterkte op
een later tijdstip wordt bereikt. In ons voorbeeld
geeft de planning aan dat de onderdoorgang
een jaar na het storten in gebruik genomen
wordt. Het benutten van de doorgaande sterk-
teontwikkeling lijkt een goede optie. Deze
wordt gekozen en verwerkt in het ontwerp. Dit
resulteert in een aangepaste rekenwaarde van
de betondruksterkte en daaraan gerelateerde
materiaaleigenschappen. CUR Aanbeveling 122
geeft hiervoor richtlijnen. Vanuit het ontwerp
volgt een specificatie van de sterkteklasse (op
28 dagen) en een karakteristieke druksterkte
op latere ouderdom (56, 91 of 182 dagen). De
ontwerper geeft ook aan dat er een eis aan de
druksterkte is op het moment van het aanvullen
van de grond achter de wand.
Met de specificatie komt de volgende stap: het
ontwerp van de betonsamenstelling. Hierbij is
de sterkteontwikkeling in de tijd van groot
belang, denk hierbij aan een geschiktheidson-
derzoek waarbij de druksterkte bij diverse tijd-
stippen wordt bepaald. Het mengselontwerp
wordt geoptimaliseerd op de langdurige sterk-
teontwikkeling (56, 91 of 182 dagen) vanwege
de gevraagde karakteristieke druksterkte op
3 De bou
opvallende toevoeging is aan de skyline van de stad. Het
benutten van de doorgaande sterkteontwikkeling kan een
optie zijn voor bijvoorbeeld de bouw van de stabiliteitskern.
(foto: Jan van Helleman / www.nieuws.top010.nl)
BV 02-2025_Doorgaande sterkteontwikkeling.indd 12BV 02-2025_Doorgaande sterkteontwikkeling.indd 12 16-05-2025 12:4716-05-2025 12:47
13 VAKBLAD 2 2025
REGELGEVING
CUR-AANBEVELING 122
Om het benutten van doorgaande sterkteontwikkeling mogelijk te maken, verscheen in enkele jaren
geleden CUR-Aanbeveling 122 'Ontwerpen en vervaardigen van betonconstructies met gebruikma-
king van de doorgaande sterkteontwikkeling van beton'. Deze aanbeveling bevat concrete aanpassin-
gen op drie vlakken:
?
Ontwerp (NEN-EN 1992-1-1): aangepaste rekenwaarden van de betondruksterkte en aanwijzin-
gen voor het gebruik hiervan in de relevante paragrafen voor druksterkte, treksterkte en andere materiaaleigenschappen.
?
Technologie (NEN-EN 206): aanvullende eisen voor de conformiteitscontrole inclusief de bepaling
van de karakteristieke cilinderdruksterkte na 56, 91 of zelfs 182 dagen verharding.
? Uitvoering (NEN-EN 13760): specifieke aandachtspunten voor nabehandeling en
temperatuursinvloeden.
NB NEN-EN 1992-1-1:2024
In de update van de nationale bijlage van NEN-EN 1992-1-1 is de aanpak van CUR Aanbeveling 122, voor wat betreft het ontwerp, overgenomen als normatief in bijlage NB.A.
RÜSCH-EFFECT ? EFFECTEN VAN LANGDURIGE BELASTING [1]
Een bekend onderzoeksprogramma dat zich richtte op de effecten van langdurige belasting was dat van Rüsch [1960]. Hij voerde proeven uit met betonnen prisma's, die hij belastte tot een bepaalde fractie van de druksterkte op korte termijn: vervolgens werd de belasting gedurende een lange peri- ode constant gehouden. Als de belasting op lange termijn hoger was dan ongeveer 80% van de draag- kracht op korte termijn, trad na een bepaalde periode bezwijken op. Figuur 4 toont Rüsch's schemati- sche weergave van betonspanningen als functie van de toegepaste spanningen voor verschillende belastingtijden.
Zoals te zien is in de figuur: Hoe langer de belastingstijd, hoe dichter de uiteindelijke sterkte de lange-
termijnwaarde 80% benadert.
De proeven uitgevoerd door Rüsch waren beperkt tot beton met een kubussterkte van ongeveer 60MPa.
Proeven door Walraven en Han met beton met kubussterktes tot 100 MPa toonden aan dat het gedrag bij
langdurige belasting voor beton met hoge sterkte vergelijkbaar is met dat van conventioneel beton.
latere ouderdom en de daarbij behorende
sterkteklasse op 28 dagen. Gebruikmaken van
de doorgaande sterkteontwikkeling betekent
dat op een eerder tijdstip een lagere sterkte
aanwezig kan zijn. Denk hierbij aan de belas-
ting in de bouwfase: het aanvullen de grond
achter de wand. Het is goed om te checken of
deze actie op de geplande tijd kan plaatsvin-
den. Zeker als de uitvoering in een winterperi-
ode plaatsvindt kan het langer duren dan ver-
wacht voordat de gewenste sterkte is bereikt.
Tot slot zal de gevraagde betonkwaliteit tijdens
de realisatie aangetoond moeten worden via de
conformiteitscontrole. Hiervoor zijn voor de
sterkteklasse de gebruikelijke betonkubussen
op 28 dagen noodzakelijk. Daarnaast zijn voor de
karakteristieke druksterkte op latere ouderdom
extra betonkubussen noodzakelijk. In CUR-Aan-
beveling 122 worden hiervoor richtlijnen gege-
ven. Voor de uitvoering is het goed om te weten
d
at in de CUR-Aanbeveling de eis ten aanzien
van de nabehandeling bij het benutten van de
doorgaande sterkteontwikkeling is uitgebreid:
beton moet worden nabehandeld tot de beton-
druksterkte in het oppervlak tenminste 70% van
de 28-d
aagse betondruksterkte en 50% van de
karakteristieke druksterkte op latere ouderdom
bedraagt. Vanwege de druksterkte-eis in de
bouwfase kan het van belang zijn om het berei-
ken van de druksterkte in het werk vast te stel-
len. Met een rijpheidsgrafiek en het meten van
de s
terkteontwikkeling in het beton kan te vroeg
belasten ondervangen worden.
CONCLUSIE: BENUT DE TIJD ? EN DE STERKTE
Het benutten van de doorgaande sterkteontwik-
keling biedt een interessante mogelijkheid om
bet
on te verduurzamen. Door flexibeler om te
gaan met het tijdstip van sterktebepaling ? én
door onze ontwerppraktijk hierop aan te passen
? kunnen we efficiënter en duurzamer bouwen.
De regelgeving is hiervoor gereed, dankzij
nieuwe richtlijnen zoals CUR-Aanbeveling 122
en de recente normaanpassing in de nationale
bijlage bij NEN-EN 1992:2024. Wel vraagt het
benutten van de doorgaande sterkteontwikke-
ling om een integrale aanpak: vanaf de ontwerp-
fase kiezen voor deze benadering én nauw
s
amenwerken met producent en uitvoerder.
Beton geeft ons tijd. Het is tijd dat wij die ook
gaan gebruiken.
Literatuur
1 Commentary EuroCode2, European Concrete Platform
ASBL, rev. A 2017.
1.0
0.8
0.6
0.4
0.2
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8
? / f
c
?c [?]
t=?
t=2min
20min
100min
failure under constant load
3days
70day s
instantaneous strain
ma x s tr ain
4 Spannin
relaties voor
verschillende
tijdsduren van axiale
drukbelastingen
(Rüsch, 1960)
BV 02-2025_Doorgaande sterkteontwikkeling.indd 13BV 02-2025_Doorgaande sterkteontwikkeling.indd 13 16-05-2025 12:4716-05-2025 12:47
ONDERZOEK LAAT POTENTIE ZIEN VAN CEM II/C-M,
CEMENT MET HOOGOVENSLAK EN KALKSTEENMEEL
De betonsector speelt een cruciale rol in de wereldwijde
klimaatuitdaging. Beton is verantwoordelijk voor 7% van de mondiale
CO?-uitstoot. Het goede nieuws is dat duurzame ontwikkelingen in de
branche verhoudingsgewijs een grote impact kunnen hebben op de
uitstoot van broeikasgassen. De materiaalgebonden CO?-emissies
van beton kunnen nu al worden verminderd door het gebruik van
klinkerefficiënte cementen, zoals CEM II/C-M. De mogelijkheden zijn
onderzocht aan de hand van een pilotproject.
Klinkerefficiënte
CEMENTEN
in de praktijk
T
al van landen hebben zich in de afgelo-
pen jaren gecommitteerd aan het terug-
dringen van broeikasgas in de betonsec-
tor. Deze doelstellingen zijn door middel van
zogeheten roadmaps geconcretiseerd, zoals
de Roadmap van de Verein Deutscher Zement-
werke e.V. (VDZ) in Duitsland, het Nederlandse
Betonakkoord en de Roadmap CO? reductie van
het Cement&BetonCentrum. Naar aanleiding
daarvan zijn concepten ontwikkeld waarmee
de industrie binnen enkele decennia klimaat-
neutraal cement kan produceren. Een essenti-
ële bouwsteen op weg naar klimaatneutraliteit
zijn klinkerefficiënte cementen zoals CEM II/C- M [1], een portlandcomposietcement waarbij een aanzienlijk gedeelte van het klinker (36 tot 50%) is vervangen door een mengsel van twee of meer hoofdbestanddelen, zoals kalksteen, hoogovenslak of vliegas. Deze cementen com- bineren een lage CO?-voetafdruk met de
beschikbaarheid van regionale grondstoffen. Voor zowel cement als beton bestaan inmid- dels CO?-klassen. Voor beton zijn deze vastge-
legd via het CSC-systeem (tabel 1). Dit creëert stimulansen voor opdrachtgevers om de mate-
riaalgebonden CO?-uitstoot binnen de techni- sche mogelijkheden van hun bouwwerken te reduceren.
BETON MET CEM II/C-M
De eisen aan de samenstelling en prestaties
van cementen van het type CEM II/C-M zijn
vastgelegd in EN 197-5. Deze norm maakt het
mogelijk om cementen toe te passen die meer-
dere hoofdcomponenten combineren ? zoals
hoogovenslak (S) en kalksteenmeel (LL).
De toepassingsmogelijkheden van dergelijke
cementen worden in Nederland geregeld
via NEN-EN 206+A2 en de aanvullende
Tabel 1. CO?-reductieklassen volgens CSC-certificeringssysteem [2]
CO?-KLASSE BESCHRIJVING
Level 1, 1 ster
Reductie van de uitstoot van broeikasgassen met minimaal 30% ten opzichte van de
branchegemiddelde referentiewaarde
Level 2, 2 sterren Reductie met minimaal 40% t.o.v. referentiewaarde
Level 3, 3 sterren Reductie met minimaal 50% t.o.v. referentiewaarde
Level 4, 4 sterren Reductie met minimaal 60% t.o.v. referentiewaarde
Dit artikel is gebaseerd op de paper "Nachhal-
tige Betone für die Energiewende ? CEM II/C-
M-
Zemente in der praktischen Anwendung"
,
geschreven door Julia Scheidt, Werner Remar-
que, Alexander Boschmann, Andreas Kording,
Maik Fritsch en Jens Kleiser uit het Duitse vak-
tijdschrift beton, editie 4/2025.
14
VAKBLAD 1 2025
Auteur Werner Remarque
BV 02-2025_Klinkerefficiente cementen in de praktijk.indd 14BV 02-2025_Klinkerefficiente cementen in de praktijk.indd 14 16-05-2025 12:4216-05-2025 12:42
bepalingen in NEN 8005. Hierin is vastgelegd in
welke milieuklassen cementtypen mogen wor-
den toegepast. CEM II/C-M-cementen zijn in
Nederland op dit moment nog niet generiek
toegestaan voor alle milieuklassen, met name
niet voor de vorst-dooi-klassen XF2 en XF4.
Tegelijk geldt dat deze vorst-dooi-klassen
slechts een beperkt deel van het totale beton-
volume betreffen. Naar schatting valt minder
dan 20% van alle betonconstructies onder deze
milieuklassen [3]. In de praktijk is ook al geble-
ken dat sterktes tot C 40/50 mogelijk zijn. Dit
betekent dat CEM II/C-M-cementen in potentie
inzetbaar zijn voor het overgrote deel van het in
Nederland toegepast beton, mits aan de overige
toepassingsvoorwaarden wordt voldaan.
Om een indruk te geven van de eigenschappen
van CEM II/C-M (S-LL) 42,5 N staan in tabel 2
en 3 essentiële kenmerken van het cement en
daarmee gemaakte beton in het laboratorium.
AANVULLENDE ONDERZOEKEN
Cementen met meer dan twee hoofdbestand-
delen kunnen de verwerkbaarheid en sterkte-
ontwikkeling van beton anders beïnvloeden dan
cementen met slechts een of twee hoofbe-
standdelen, zoals portlandcement en hoog-
ovencement. Naast de door de normen voorge-
schreven onderzoeken zijn daarom in de
praktijk ook aanvullende onderzoeken gebrui-
kelijk, waarin de prestaties van het cement bin-
Tabel 2. Kenmerken van het in een pilotproject toegepaste CEM II/C-M (S-LL) 42,5 N
(bron: Dyckerhoff)
MECHANISCHE EIGENSCHAPPEN GEMIDDELDE WAARDE (2024) NORMEIS
Druksterkte na 2 dagen (MPa) 18 >10
Druksterkte na 28 dagen 48 >42
FYSISCHE EIGENSCHAPPEN
Waterbehoefte (%) 29,5 ?
Begin van binding (minuten) 170 >60
Tabel 3. Eigenschappen van beton met CEM
II/C-M (S-LL) op basis van laboratorium-
onderzoek (bron: Dyckerhoff)
EIGENSCHAP C 25/30 C 35/45
Cementgehalte [kg/m³]300 340
Water-cementfactor (w/c)0,6 0,5
Druksterkte 2 dagen [MPa]16 22,1
Druksterkte 28 dagen [MPa]39,7 49,8
Druksterkte 56 dagen [MPa]43,4 54,1
1 Plaatfundering voor een hoogspanningsmast (foto: TenneT Duitsland)
15
VAKBLAD 1 2025
BV 02-2025_Klinkerefficiente cementen in de praktijk.indd 15BV 02-2025_Klinkerefficiente cementen in de praktijk.indd 15 16-05-2025 12:4216-05-2025 12:42
Tabel 5. Eisen en richtwaarden voor de betonsamenstelling
1
EIGENSCHAP BOORPALEN C30/37 ECO PLAATFUNDERING C35/45 ECO
Sterkteklasse C 30/37, F5 C 35/45, F3
Milieuklasse XC4, XF1, XA1, XD1 XC4, XF1, XA1, XD1
Cement (kg/m³) 350 335
Vulstof (kg/m³) 70 75
Water (kg/m³) 195 166
Grind/zand (kg/m³) 1720 1765
Hulpstof (% van cement) 0,6 0,8
CO?-voetafdruk (GWP* kg/m³) 175 168
CSC-niveau 1 2
*
Global W
1
V
Tabel 6. Druksterkte van C 30/37 betonmengsel
in boorpalen na 28 dagen
BOUWDEEL PRODUCTIE DRUKSTERKTE [MPA]
C 30/37 Fabriek 46,5
C 30/37 Bouwplaats 39,9
Tabel 7. Druksterkte van C 35/45 betonmengsel voor fundering op staal na 28 dagen
BOUWELEMENTPRODUCTIE VAN PROEFSTUKKEN
DRUKSTERKTE [MPA]
C 35/45 - Mast 1Fabriek 54,2
Bouwplaats 46,1
C 35/45 - Mast 2Fabriek 50,3
Bouwplaats 49,6
DUITSLAND LOOPT VOOROP
In Duitsland is de situatie verder gevorderd. Sinds 2021 zijn CEM II/C-M-cementen beschikbaar.
Deze cementen mogen volgens DIN 1045-2:08-2023 in alle milieuklassen toegepast worden, behalve
XF2, XF3 en XF4. Maar inmiddels is voor meerdere cementen van het type CEM II/C-M via het bouw-
technisch instituut (DIBt) een algemene bouwtoelating (Zulassung) afgegeven voor toepassing in
álle XF-klassen. Deze is gekoppeld aan een aantal eisen die afwijken van de normgrenzen zoals die in
Duitsland zijn vastgelegd in DIN 1045-2. Zo gelden in het voorbeeld een lagere water-cementfactor,
een hoger cementgehalte en andere eisen aan het toeslagmateriaal.
Tabel 4. Bijzondere toelating van CEM II/C-M (S-LL) voor milieuklassen XF2, XF3 en XF4 [4]
MILIEUKLASSE XF2 XF3 XF4
Maximaal toelaatbare w/c-waarde 0,45 0,45 0,45
Minimale druksterkteklasse C35/45 C35/45 C30/37
Minimale cementgehalte in kg/m³ 350 350 350
Minimale cementgehalte bij verrekening van
toevoegingen in kg/m³
niet toegestaan
Overige eisen Steenslagfracties voor de milieuklassen XF1 tot XF4
MS25 F2 MS18
nen specifieke betonmengsels, onder uiteenlo-
pende omstandigheden worden beoordeeld,
voor toelating op project- of productniveau.
Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn onder
meer de verwerkbaarheid, de bindtijd en
de ontwikkeling van de druksterkte over tijd.
PILOTPROJECT TENNET DUITSLAND
In het kader van de uitbreiding van het Duitse
elektriciteitsnetwerk heeft transmissienetbe-
heerder TenneT een pilotproject uitgevoerd om
te onderzoeken of CO?-geoptimaliseerde
betonsoorten op basis van CEM II/C-M-cement
geschikt zijn voor hoogwaardige constructieve
toepassingen. Het doel was om minimaal 30%
CO?-reductie ten opzichte van de Duitse refe-
rentiewaarde [2] te realiseren zonder het
bouwproces nadelig te beïnvloeden.
Er werden twee betonsoorten getest: C30/37
voor boorpalen en C35/45 voor fundering op
staal (tabel 5). Beide mengsels gebruikten klin-
kerefficiënt cement CEM II/C-M (S-LL) 42,5 N,
aangevuld met een vulstof conform EN 450-1.
Tijdens het project werden uitgebreide sterkte-
onderzoeken, zowel door de betontechnoloog
van de mortelcentrale als door de aannemer op
het bouwplaats, uitgevoerd, met speciale aan-
dacht voor sterkteontwikkeling onder wisse-
lende weersomstandigheden. Per element wer-
den regelmatig kubussen getest, die in de
buitenlucht waren opgeslagen. Uit deze metin-
gen bleek dat de benodigde minimumsterkte,
ongeveer twee derde van de eindsterkte, con-
sequent binnen 14 dagen werd bereikt. De uit-
eindelijke druksterkte na 28 dagen voldeed aan
de eisen: voor het C30/37-beton werd 46,5 MPa
bereikt en voor het C35/45-beton lagen de
waarden tussen 50,3 en 54,2 MPa op basis van
de fabriekscontrole (Tabel 6 en 7).
2 Op de bouwplaats vervaardigde proefkubussen
(foto: TenneT Duitsland)
16
VAKBLAD 1 2025
BV 02-2025_Klinkerefficiente cementen in de praktijk.indd 16BV 02-2025_Klinkerefficiente cementen in de praktijk.indd 16 16-05-2025 12:4216-05-2025 12:42
De betonstorts vonden plaats tussen februari
(fundering op staal) en juli (boorpaal), waar-
door het mogelijk was verschillende klimaat-
omstandigheden mee te nemen in de beoorde-
ling. Zelfs bij lage temperaturen (1 °C - 11 °C)
bleef de sterkteontwikkeling van het beton
goed. Dankzij de nauwkeurige afstemming van
watergehalte en consistentie, konden de
betonsoorten probleemloos worden verwerkt.
Parallel aan het beschreven pilotproject von-
den ook aanvullende proeven plaats voor toe-
passingen binnen andere infrastructuurpro-
jecten, waaronder windenergie-installaties,
waarbij zelfs hogere sterkteklassen zoals
C40/50 succesvol zijn getest. Dit bevestigt dat
betonsoorten met CEM II/C-M-cementen
breed inzetbaar zijn en aanzienlijke mogelijk-
heden bieden voor verdere verduurzaming
binnen de betonsector.
VOORUITBLIK EN CONCLUSIE
Om nog meer CO? te reduceren, is een cement
met een nog lager gehalte aan portlandce-
mentklinker nodig, bijvoorbeeld een cement
van het type CEM III/B (65?80% hoog-
ovenslak). Deze cementen worden in Neder-
land veel toegepast, in Duitsland alleen voor
speciale toepassingen. Maar door duurzame
ontwikkelingen in de staalindustrie is de
beschikbaarheid van dit hoogovenslak in de
toekomst onzeker. Daarnaast hebben deze
cementen door hun samenstelling een tragere
sterkteontwikkeling. Vooral bij koudere
weersomstandigheden zou dit de voortgang
van de bouw kunnen vertragen.
Momenteel is de ontwikkeling van een vol-
gende generatie klinkerefficiënte cementen
gaande, zoals CEM VI (50-65% klinkerreduc-
tie). Deze zullen de regionale beschikbaarheid
van cementen met een lage CO?-voetafdruk
verder verbeteren.
De marktacceptatie voor klinkerefficiënt
cement met meerdere hoofdcomponenten is
momenteel nog beperkt, vooral bij projecten in
de publieke sector. In Duitsland is er tot nu toe
goede ervaring mee, zelfs voor hoogwaardiger
toepassingen, maar in Nederland nog niet. Dit
komt vooral door de nog steeds grote beschik-
baarheid van hoogovencementen , zoals CEM
III/B. Om in de toekomst beton met een lage
CO?-voetafdruk te kunnen blijven produceren,
is de introductie van nieuwe klinkerefficiënte
cementen met meer dan twee hoofdbestand-
delen noodzakelijk. Dit is de enige manier om
een zekere aanvoer van CO?-arm cement te
garanderen en tegelijkertijd efficiënt gebruik
te maken van de regionaal beschikbare grond-
stoffen.
Literatuur
1 Müller, C.: Klinkereffizienten Zemente ? ein wichtiger
Baustein auf dem Weg zur Dekarbonisierung von Zement und Beton, Beton Heft 9/2022.
2
Concrete Sustainability Council ? Technisches
Handbuch CO2-Modul, Stand 10.01.2022.
3 Dyckerhoff GmbH.
4 Allgemeine bauaufsichtliche Zulassung Z-3.16-2171,
Portlandkompositzement CEM II/C-M (S-LL) 42,5 N ?Amöneburg" bzw. Portlandkompositzement CEM II/C-M (S-LL) 42,5 N (na) ?Amöneburg".
3 Hoogovens in IJmuiden: de verduurzaming van
de staalindustrie zet de beschikbaarheid van
hoogovenslak als hoofbestanddeel voor cement
onder druk (foto: Frank Magdelyns / Pixabay)
17
VAKBLAD 1 2025
BV 02-2025_Klinkerefficiente cementen in de praktijk.indd 17BV 02-2025_Klinkerefficiente cementen in de praktijk.indd 17 16-05-2025 12:4216-05-2025 12:42
NIEUWE COMPOSIETCEMENTEN TER VERVANGING
VAN DE HUIDIGE PORTLANDCEMENTEN
Als alternatief voor portlandcement worden diverse nieuwe samen-
gestelde cementen (portlandcomposietcementen) ontwikkeld met
een lagere CO
2
-footprint. Zo kan de portlandcementklinker worden
vervangen door een combinatie van gecalcineerde klei en kalksteen,
waarmee de milieuprestatie wordt verbeterd.
Lage CO
2
-cementen
met gecalcineerde klei
P
ortlandcementklinker is een belangrijke
veroorzaker van CO
2
-uitstoot van
cement. Het is mogelijk portlandcement-
klinker gedeeltelijk te vervangen door
geschikte puzzolane of latent-hydraulische
materialen, zogenoemde Supplementary
Cementitious Materials (SCM's). Voorbeelden
zijn natuurlijke puzzolaan, vliegas en hoog-
ovenslak. Met deze materialen kunnen samen-
gestelde cementen worden gemaakt. Echter,
de beschikbaarheid van dergelijke materialen
is niet altijd gegarandeerd. De verminderde
lokale beschikbaarheid van vliegas is nu al
actueel. De aanstaande transitie van de staal-
industrie gaat de komende 5 tot 10 jaar tot
sterk verminderde beschikbaarheid van hoog-
ovenslak leiden. Daarom is het zoeken naar
alternatieve materialen essentieel.
GECALCINEERDE KLEI
Een van de meest interessante alternatieven is
gecalcineerde klei. Klei is over de hele wereld
in zeer grote hoeveelheden beschikbaar (fig. 1
en 2). Wanneer klei wordt behandeld in een
gecontroleerd thermisch proces (calcinatie),
kan het met een geschikte samenstelling puz-
zolane eigenschappen ontwikkelen. De haal-
1 en 2 Globale beschikbaarheid van SCM's
De cementfabriek van Heidelberg Materials in
Bussac-Forêt (Frankrijk), waar wordt geïnvesteerd
in de productie van gecalcineerde klei
(foto: Heidelberg Materials)
18
VAKBLAD 2 2025
Auteur Marcel Bruin, Heidelberg Materials
BV 02-2025_Cementen met gecalcineerde klei.indd 18BV 02-2025_Cementen met gecalcineerde klei.indd 18 16-05-2025 12:4416-05-2025 12:44
bare materiaalkwaliteit hangt sterk af van de
kleisamenstelling en het toegepaste calcina-
tieproces. Bovendien moet bij toepassing in
samengestelde cementen rekening worden
gehouden met verschillende eigenschappen,
bij toepassing in mortel en/of beton, zoals
onder andere waterbehoefte, sterkteontwik-
keling, interactie met hulpstoffen en kleur.
KLEI CALCINEREN EN REACTIVITEIT
Niet elke klei is geschikt om er een reactieve
grondstof voor cement van te maken. Dit heeft
voornamelijk te maken met de chemische en
mineralogische samenstelling van de klei. Als
een klei na een geologische beoordeling
geschikt lijkt te zijn, kan via chemische analyse
een indruk worden verkregen van de samen-
stelling. Een hoog aandeel Al
2
O
3
in combinatie
met een hoog gloeiverlies geeft een eerste
indicatie. Dit zegt echter niets over de minera-
logische samenstelling. Via kwantitatieve XRD
KLEIMINERAAL 700 °C 750 °C 800 °C 850 °C 900 °C 950 °C 1000 °C
Kaolinite
Palygorskite/Sepiolite
Montmorillonite
Illite
Mixed layer clays
3
Opt
4 Pr
(QXRD) kan de een beter beeld worden verkre-
gen van de kleisoorten. QXRD is een techniek
waarbij je met röntgendiffractie (XRD) niet
alleen bepaalt welke kristallijne stoffen aan-
wezig zijn in een materiaal, maar ook hoeveel
van elke stof erin zit.
Vervolgens wordt via calcinatieproeven op
laboratoriumschaal bij verschillende tempera-
turen en onder verschillende omstandigheden
gekeken naar onder andere de reactiviteit.
Geschikte klei kan reactief worden gemaakt
door deze te calcineren bij een temperatuur
tussen 650-1000°C (fig. 3). De kleimineralen
worden geactiveerd doordat bij deze tempera-
turen hydroxides (OH
-
) worden verwijderd, in
combinatie met de afbraak van de kristalstruc-
tuur waardoor een deel van het materiaal glas-
achtig (amorf) wordt. Het is belangrijk vast te
stellen wat de minimale benodigde tempera-
tuur is om de kleimineralen glasachtig te
maken. Maar ook wat de maximumtemperatuur
is om te voorkomen dat nieuwe mineralen ont-
staan die niet reactief zijn.
REACTIVITEIT BEPALEN
Gecalcineerde klei heeft interessante eigen-
schappen; het draagt bij aan sterkteontwikke-
ling en heeft positieve duurzaamheidseigen-
schappen. Daarbij komt er bij het calcineren
van klei minder CO
2
vrij dan bij de productie
van portlandcementklinker. (fig. 4)
Al in de eerste uitgave van de Europese cement
norm in 2000 (EN 197-1) is gecalcineerde klei
toegelaten als hoofdbestanddeel van cement,
en wordt aangeduid met de hoofdletter Q. In de
norm staan eisen beschreven waaraan Q moet
voldoen. Een van die eisen is dat het reactief
aandeel silica groter dan 25% dient te zijn.
Om de reactiviteit van gecalcineerde klei vast
te stellen wordt een zogenoemde activiteitsin-
dex bepaald. In deze test wordt 25% gemalen
gecalcineerde klei gemengd met een referen-
19
VAKBLAD 2 2025
BV 02-2025_Cementen met gecalcineerde klei.indd 19BV 02-2025_Cementen met gecalcineerde klei.indd 19 16-05-2025 12:4416-05-2025 12:44
tiecement, een portlandcement. Van het
samengestelde cement alsook van het refe-
rentiecement wordt de sterkteontwikkeling
gemeten volgens de standaard morteltest EN
196-1. Hieruit wordt de activiteitsindex (fig. 5)
berekend zoals beschreven in de vliegasnorm
EN 450. EN 450 vereist een activiteitsindex van
> 75% na 28 dagen en van > 85% na 90 dagen.
In deze test kan ook een indruk worden verkre-
gen van de waterbehoefte en een spreidmaat
van de mortel . Aandachtspunt bij toepassing
van gecalcineerde klei is de invloed op de ver-
werkbaarheid vanwege een hogere waterbe-
hoefte. In vergelijking met vliegas heeft gecal-
cineerde klei een hogere reactiviteit.
Afhankelijk van de kleisoort en calcinatiecon-
dities worden vaak activiteits-indices (na 28
dagen) boven 100% gerealiseerd. Dit betekent
dat bij 25% vervanging van portlandcement-
clinker, het cement met gecalcineerde klei tot
een hogere sterkteontwikkeling komt op 28
dagen dan het referentiecement.
Een alternatieve testmethode voor snelle
beoordeling van de prestaties van SCM's,
waaronder ook gecalcineerde klei, is de zoge-
noemde R3-testmethode, volgens EN 196-12.
Deze norm beschrijft twee methoden. Eén van
de methoden is een test waarbij wordt bepaald
hoeveel water de SCM kan binden. De ander
methode kijkt naar de isotherme warmteont-
wikkeling van een SCM-activatormengsel.
Belangrijk is om te vermelden dat gecalci-
neerde klei-activatie kan variëren, afhankelijk
van de eigenschappen van de aanwezige port-
landcementklinker (met name de mineralogie
van de klinker). Daarnaast is ook de cementsa-
menstelling van belang. Door toevoeging van
een aandeel kalksteen in een cementcomposi-
tie kan bijvoorbeeld de prestatie van de gecal-
cineerde klei worden geoptimaliseerd (syner-
gie).
CALCINATIE
Het calcineren van klei op industriële schaal
kan gebeuren via verschillende technologieën.
Elke technologie en systeem heeft voor- en
nadelen. Het proces kan van invloed zijn op het
gecalcineerde product in termen van samen-
stelling en prestaties in cement. Daarnaast is
het ook van belang om rekening te houden met
brandstoffen, specifiek warmteverbruik, pro-
ductiesnelheid en emissies.
Er zijn verschillende thermische systemen
beschikbaar voor de calcinatie van klei.
5 A
6 F
20 VAKBLAD 2 2025
BV 02-2025_Cementen met gecalcineerde klei.indd 20BV 02-2025_Cementen met gecalcineerde klei.indd 20 16-05-2025 12:4416-05-2025 12:44
De voornaamste zijn: roterende ovens (verge
lijkbaar aan portlandcement klinkeroven),
flash-calciners (fig. 6) en fluidized bed reactors.
Alt
ernatieve systemen zijn: schachtovens,
batch-ovens, tunnelovens en magnetronovens.
Geen enkele specifieke technologie is superieur
in termen van materiaaleigenschappen. Zodra
het systeem in staat is om de gespecificeerde
calcinatietemperatuur te bereiken en de nood-
zakelijke structuurwijzigingen in de klei te reali-
seren, heeft het systeem in principe weinig of
geen invloed op de materiaalkwaliteit.
KLEUR
Naast typische technische aspecten moet ook
rekening worden gehouden met de impact van
de kleur van gecalcineerde klei op het eindpro-
duct. Afhankelijk van de procesomstandigheden
tijdens het calcineren, kan de kleur van gecalci-
neerde klei variëren van (donker)grijs tot rood-
achtig. (fig. 7). De rode kleur wordt veroorzaakt
door de omzetting van ijzer naar de driewaar-
dige kation Fe (III) tijdens verbranding in een
oxiderende atmosfeer. Wanneer gecalcineerd
wordt onder reducerende omstandigheden dan
wordt een grijze / bruine kleur verkregen.
CEMENTEN MET GECALCINEERDE KLEI
Zoals reeds gemeld is uit onderzoek gebleken
dat de positieve eigenschappen van gecalci-
neerde klei in cement worden versterkt door
het te combineren met gemalen kalksteen. Zo
heeft Heidelberg Materials een aantal nieuwe
composietcementen ontwikkeld, waarbij een
steeds groter aandeel van de portlandcement-
klinker is vervangen door een mengsel van
gecalcineerde klei en kalksteen:
?
CEM II/A-M (Q-LL) 52,5 R
(ca. 15% klinkervervanging)
? CEM II/B-M (Q-LL) 52,5 N
(ca. 30% klinkervervanging)
? CEM II/C-M (Q-LL) 42,5 N
(ca. 45% klinkervervanging)
Deze nieuwe cementen kunnen voor een
groot deel de huidige portlandcementen
(CEM I) in de overeenkomstige sterkte
klassen gaan vervangen. Momenteel loopt
het certificatietraject voor deze nieuwe cementen, evenals het geschiktheidsonder-
zoek volgens CROW-CUR Aanbeveling 48 om de
ze cement toe te mogen passen in
gewapend en voorgespannen beton.
binnenland kuststreek
zeewater
zoetwater
gevel, borstwering
XC4, XF1
balkon, galerij
XC4, XD3, XF4
parkeerdek
XC4, XD3, XF4
gevel
kelderwand
XS2
kelderwand, kade
XC4, XF4, XS3, XA2
XC4, XF2, XS1, XD1
vloeren, wanden binnen
XC1
zwembad
XC2, XD2
zwembad
XC3, XD1
keldervloer
XC3, XD2
kelderwand, kade
werkvloer
X0
funderingspalen
XC2, XA2
kelderwand
XC3, XD1, XF2
XC4, XF3
8 Milieuk
Naar verwachting zullen deze trajecten medio
2025 worden afgerond. Intern onderzoek naar
deze cementen is gaande en vooralsnog blijkt
uit de tot dusver bekende resultaten dat het
cement in alle milieuklassen volgens EN 206
zou kunnen worden toegepast (fig. 8).
Vanaf eind 2025 worden deze nieuwe cemen-
ten met gecalcineerde klei geïntroduceerd op
de Nederlandse markt. Voor bedrijven die nu al
ervaring met deze cementen zouden willen
opdoen, is er industrieel geproduceerd cement
beschikbaar.
7 In
Literatuur
1 Halderen, M., van, Heidelberg Materials Leaflet: "Lage CO
2
cementen met gecalcineerde klei" ten behoeve van het
betonevent.
2
Hoffeins, M., Majchrowicz, M., Mikanovi?, N., Burns, A., Rosani, D., Heidelberg Materials Technology Center internal
publication: Calcined Clay Handbook, mei 2016
3 Hanein, T., Rilem TC Report: Clay calcination technology: state-of-the-art review by the RILEM TC 282-CCL,
december 2021.
4 Betoniek Standaard 17-21, februari 2025.
5 Dr. Harder, J., ZKG Cement / Lime / Gypsym: OneStone Consulting Ltd., Varna / Bulgaria, juni 2021.
21
VAKBLAD 2 2025
BV 02-2025_Cementen met gecalcineerde klei.indd 21BV 02-2025_Cementen met gecalcineerde klei.indd 21 16-05-2025 12:4416-05-2025 12:44
Een NEN-werkgroep (WG8) is momenteel bezig met de herziening
van NEN 8005. Het belangrijkste doel is het verbeteren van de
mogelijkheid om duurzamer beton te maken. De herziening richt zich
op het verlagen van het minimum cementgehalte, het verhogen van
het toegestane percentage betongranulaat en het definiëren van
generieke eisen voor toeslagmaterialen. Bovendien wordt er een
nauwere aansluiting gezocht bij de nieuwe Europese normen
EN 206-1, EN 206-2 en EN 206-3.
Herziening NEN 8005
VERLAGEN MINIMUM CEMENTGEHALTE
EN 206 laat voor een aantal eisen toe dat er per
Europees nadere invulling aan wordt gegeven.
De Europese normcommissie voor beton, CEN/
TC 104, kon het bijvoorbeeld niet eens worden
over de eisen voor het minimum cementge-
halte en de maximum water-cementfactor per
milieuklasse. Per Europees land zijn daar
daarom andere eisen aan gesteld. In Neder-
land zijn die opgenomen in NEN 8005, de
Nederlandse aanvulling op EN 206. Een van de
doelen van de herziening van de NEN 8005 is
het verlagen van het minimum cementgehalte.
Door CEN/TC 104 is een inventarisatie
gemaakt van minimum cementgehaltes en
maximum water-cementfactoren die in de
verschillende landen worden voorgeschreven.
De diverse eisen en randvoorwaarden zijn door
NEN-werkgroep NEN 8005 geïnventariseerd.
Tabel 1 toont bijvoorbeeld de eisen voor
milieuklassen XC.
Overigens is het zo dat meestal de voorge-
s
Reacties
Belal Alsubari 23 mei 2025 02:33
I am concrete technologist and I would love to see what is the latest in the development of sustainable concrete. Thank you and kind regards Belal Alsubari 0031685096376