Gevoed vanuit een toenemende ambitie betonproducten te 'vergroenen', wordt de roep om geopolymeerbeton steeds duidelijker. In Betoniek Vakblad 2015/2 is al uitgebreid stilgestaan bij wat geopolymeren zijn en wat op dat moment de ervaringen waren met deze nieuwe betonsoort. Maar de ontwikkelingen gaan door. Nieuwe betonproducten op basis van een geopolymeerbindmiddel worden geïntroduceerd en diverse opdrachtgevers dagen de markt uit om met alternatieven voor cementbeton te komen. Ook is er regelgeving in voorbereiding.              
                
             
                              
                                      
                      auteur  ing. Peter de Vries, FICT ENCI B.V.	
Resultaten eerste praktijktesten	
Geopolymeerbeton, 
warm(te) aanbevolen
Gevoed vanuit een toenemende ambitie betonproducten te 
'vergroenen', wordt de roep om geopolymeerbeton steeds dui-
delijker. In Betoniek Vakblad 2015/2 is al uitgebreid stilgestaan 
bij wat geopolymeren zijn en wat op dat moment de ervaringen 
waren met deze nieuwe betonsoort. Maar de ontwikkelingen 
gaan door. Nieuwe betonproducten op basis van een geopoly-
meerbindmiddel worden geïntroduceerd en diverse opdrachtgevers 
dagen de markt uit om met alternatieven voor cementbeton te 
komen. Ook is er regelgeving in voorbereiding.	
Projecten met 
geopolymeerbeton
ENCI is de afgelopen jaren betrokken bij 
verschillende projecten waar de prakti-
sche mogelijkheden van geopolymeren 
nader zijn onderzocht. Van twee  
projecten zijn inmiddels vrij veel resulta-
ten bekend:
?
   De vervaardiging van grondkerende 
L-elementen, in het werk gestort.   
Een project met Van Hattum en   
Blankevoort in samenwerking met 
Mebin. De elementen zijn tijdelijk 
geplaatst langs de A10 Zuid.
?
   De vervaardiging van voorgespannen 
kanaalplaatvloeren. Een project in 
samenwerking met VBI.
Beide projecten zijn intensief begeleid 
door medewerkers van HeidelbergCement 
Technology Center. Het zijn twee pro-
jecten die qua toepassing nogal ver van 
elkaar afstaan. De grondkerende L-  
elementen zijn in het werk gestort en 
de voorgespannen kanaalplaatvloeren  zijn vervaardigd volgens het slipform-
principe met aardvochtige betonspecie. 
Beide projecten hadden dan ook hun 
eigen prestatie-eisen (tabel 1). Toch is 
ervoor gekozen de projecten in dit artikel 
gezamenlijk te behandelen en juist de 
verschillen op het gebied van verwerk-
baarheid, sterkte en duurzaamheid te 
laten zien.
De elementen bij het project met de 
L-elementen zijn vervaardigd met een 
geopolymeerbindmiddel met een 
droge activator en een natte activator. 
Er is voor gekozen een referentiebeton 
mee te nemen.
Bij de vervaardiging van de kanaalplaat-
vloeren is het storten van een referentie-
beton niet aan de orde. VBI produceert 
dagelijks vergelijkbare kanaalplaatvloeren, 
dus referenties zijn er in overvloed. 
Besloten is de kanaalplaatvloeren te ver-
vaardigen met een droge activator die 
vooraf tezamen met de droge basis-
grondstof is gemengd. De kant-en-klare 
binder is per bulkauto aangeleverd en 
in een grondig schoongemaakte silo 
geblazen.
Na uitgebreid geschiktheidsonderzoek 
zijn de samenstellingen vastgesteld 
(tabel 2).	
Onderzoek
Bij beide projecten was het hoofddoel de 
vervaardiging van geopolymeerbeton te 
onderzoeken. De nadruk bij het geschikt-
heidsonderzoek voorafgaand aan de 
 
uitvoering van beide projecten lag dan 
ook met name bij de verwerkbaarheid én 
de 'open tijd' en de vereiste sterkteont-
wikkeling. Aanvullend is ook onderzoek 	
Wat is geopolymeerbeton ook alweer?
Een goede toelichting op wat er nu precies onder geopoly-
meren of geopolymeerbeton wordt verstaan, staat in de ge-
noemde publicatie in Betoniek Vakblad [1]. In dit artikel wordt 
volstaan met de vaststelling dat wanneer er in Nederland 
wordt gesproken over geopolymeren of geopolymeerbeton, 
het gaat om alkalisch geactiveerde bindmiddelen. De basis 
van het bindmiddel wordt gevormd door slakken die vrijko-
men bij diverse industriële processen (zoals hoogovenslak) en 
puzzolane vulstoffen (zoals poederkoolvliegas). De activatie 
gebeurt nu niet, zoals bij cementbeton door het bijmengen 
van portlandcementklinker, maar door toevoeging van een 
sterke alkalische activator. Deze activatoren kunnen zowel in 
poedervorm als in vloeistof worden gedoseerd. De keuze van 
de basisgrondstof in combinatie met de activatoren zijn sterk 
bepalend in de prestatie van het geopolymeerbeton.
Dag van de Betontechnologie
Op de Dag van de Betontechnologie heeft Peter de Vries een 
lezing gehouden over geopolymeerbeton. Dit artikel is een 
afspiegeling van die lezing.
18	 VAKBLAD  	I  1   2017	
18_ Geopolymeren.indd   18	20-03-17   15:34
gedaan naar andere mechanische en 
duurzaamheidseigenschappen.
Verwerkbaarheid
L-elementen
De grote uitdaging bij de vervaardiging 
van geopolymeerbeton in een normale 
betoncentrale (in dit geval dus bij de 
L-elementen) is de beschikbare 'open 
tijd' (de tijd waarbinnen het beton ver-
werkbaar is). Aanvankelijk ging dat bij 
de proef met de droge activator verkeerd. 
Er trad ernstige vertraging op bij het 
doseren van de droge binder. Hierdoor 
was een groot deel van de open tijd ver-
streken op het moment dat de truckmixer 
op de verwerkingsplaats arriveerde. In 
eerste instantie is de verwerkbaarheid 
nog gecheckt en in orde bevonden. 
Echter, na tien minuten verwerken 
moest het storten van de L-elementen 
worden afgebroken omdat de geopoly-
meerbetonspecie van het éne op het 
andere moment niet meer te verwerken 
was [1]. Door extra perslucht op de silo's 
en de inzet van een tweede truckmixer, dus 
een kortere wachttijd tijdens het laden, 
verliep het doseren, mengen en brengen 
sneller en zijn de L-elementen uiteinde-
lijk volgens schema gestort. Punt van 
aandacht is wel de enorme kleverigheid 
van de betonspecie. Met name het 
mengsel met de 'natte' activator bleef 
aan het inwendige van de ketel van de 
truckmixer hangen en het weer schoon-
maken kost vrij veel energie.
Kanaalplaatvloeren
De vervaardiging van kanaalplaatvloe-
ren kent een geheel eigen proces. Naast het geschiktheidsonderzoek waarin de 
sterkteontwikkeling maatgevend is, is 
onderzoek naar de verwerkbaarheid 
minstens zo belangrijk. Met de kant-en-
klare binder zijn voorafgaand aan de 
productie verwerkings- en met name 
verdichtingsproeven gedaan met een 
zogenoemde IC-tester. Dit betreft een 
proef waarbij aardvochtige betonspecie 
in een soort proctorcilinder op een 
dynamische wijze wordt verdicht. Met 
deze proef kan het mengsel worden 
geoptimaliseerd ten aanzien van het 
pastagehalte en de korrelverdeling.
Bij de daadwerkelijke productie moest 
de stortmachine, die in één keer het 
profiel van de kanaalplaatvloer vormt 
en verdicht (volgens het slipform-
systeem), duidelijk wennen aan het 
nieuwe materiaal. Gedurende de eerste 
tientallen meters was het resultaat niet 
van al te beste kwaliteit (foto 1). Op 
zo'n moment komt het aan op het vak-
manschap van het productiepersoneel 
in samenspraak met de betontechno-
loog om het mengsel bij te stellen. Door 
verandering van de verhouding grof 
versus fijn toeslagmateriaal en aanpas-
sing van het watergehalte is uiteindelijk 
een acceptabele kanaalplaatvloer 
geproduceerd (foto 2).	
2 
Opstartproblemen overwonnen	
Tabel 1 	Prestatie-eisen geopolymeerbeton in de twee beschreven projecten
L-elementenkanaalplaatvloeren
sterkteklasse C35/45C45/55
druksterkte vóór voorspannen [MPa]
na 5 uur ?25
na 24 uur ?35
druksterkte vóór ontkisten na 48 uur [MPa] 15?
verwerkbaarheid vloeimaat F4 (490-550 mm) C0 / C1
open tijd [min] 9045	
Tabel 2   	Samenstellingen geopolymeerbeton van de twee beschreven projecten
grondstof project vervaardiging L-elementen kanaalplaatvloeren
referentie droge  activatornatte activator droge activator
CEM I 52,5 R [kg/m	
3] 70 ? ??
CEM III/B 42,5 N [kg/m	
3] 280 ? ??
binder, inclusief activatoren en 
vertrager [kg/m	
3] ?
400 450 370
hulpstof [kg/m
3] 0,7 ? ??
effectief water [kg/m	
3] 158 136 124 115
wcf/wbf 0,46 0,4 0,35 0,31
toeslagmateriaal [kg/m
3] 1895 1870 1870 1918
D	
max	 [mm] 32 32 32	14	
1 
Opstartproblemen bij de vervaardiging van de kanaalplaatvloer	
19	 VAKBLAD  	I 1   2017	
18_ Geopolymeren.indd   19	20-03-17   15:34
verdichten afgedekt met plastic folie en 
gedurende twee dagen, bij de beton-
centrale, buiten onder een afdak 
bewaard. De eerste dagen zijn deze 
proefstukken dus blootgesteld aan de 
heersende dag-/nachttemperaturen. 
Vervolgens zijn de proefstukken ver-
voerd naar het betonlaboratorium van 
ENCI in Rotterdam. Niet alle proefstukken 
konden, door onvoldoende sterkteont-
wikkeling, al na twee dagen worden 
ontkist en moesten langer in de mal 
blijven. Om uitdroging te voorkomen, 
zijn de proefstukken direct na ontkisten 
ingepakt bewaard bij 20 °C.
Kanaalplaatvloeren
De proefstukken behorende bij de 
kanaalplaatvloeren zijn na vervaardiging 
gedurende de eerste 24 uur bewaard op 
de baan van de kanaalplaatvloer en toe-
gedekt met een isolerende deken. Deze 
proefstukken hebben min of meer een-
zelfde temperatuurcyclus doorlopen als 
de kanaalplaatvloer zelf.
Sterkteontwikkeling
De sterkte van beton is misschien wel 
de belangrijkste parameter. Van belang 
is dat de betonsterkte nauwkeurig en 
reproduceerbaar kan worden gemeten. 
Een groot aantal andere betoneigen-
schappen zijn van de sterkte afgeleid. 
Voor geopolymeerbeton is dat niet 
anders.
L-elementen
Figuur 4 geeft de sterkteontwikkeling 
weer van het geschiktheidsonderzoek 
voor de L-elementen. De figuur laat zien 
dat het geopolymeerbeton nét niet vol-
doet aan de gevraagde sterkteklasse na 
28 dagen. Ook de vereiste ontkistings-
sterkte na twee dagen werd niet gehaald 
onder de laboratoriumcondities van  
20 °C/100% RV. Het referentiebeton 
scoorde op alle tijdstippen beter. Wel 
wordt duidelijk dat onder deze omstan-
digheden ook het geopolymeerbeton 
een gestage doorgroei van sterkte laat 
zien. De resultaten van de proefstukken 
gemaakt tijdens de productie van de 
L-elementen blijven duidelijk achter bij 
het geschiktheidsonderzoek (fig. 5).	
0
10 20 30 40
50
60
70	
2 d
7 d28 d 56 d	
druksterkte  [MPa] 	
leeftijd	
referentie beton	GP droog bindmiddel systeem	GP nat bindmiddel systeem	
0
10 20 30 40 50 60
70	
2 d
7 d28 d 91 d	
druksterkte [N/mm²]	
leeftijd	
referentie	droog bindmiddel	droog bindmiddel	nat bindmiddel	
3  	 
Hechting van geopoly-
meerbeton aan de sta-
len mal	
5 	 
Resultaten prak-
tijkproef vervaar-
diging L-elemen-
ten	
4  	 
Sterkteontwikke-
ling geschikt-
heidsonderzoek 
L-elementen	
Proefstukken
Gelijktijdig met de vervaardiging van de 
L-elementen en de kanaalplaatvloeren 
zijn bij beide projecten proefstukken 
vervaardigd om zowel mechanisch als 
duurzaamheidsonderzoek uit te voeren.
Een punt van aandacht is het te gebrui-
ken ontkistingsmiddel in combinatie 
met geopolymeren. In eerste instantie 
zijn de stalen mallen ingeolied met een 
gebruikelijk ontkistingsmiddel (SIKA 
AR1). Door de sterke hechting van het 
geopolymeerbeton aan de stalen mal-
len, ging het ontkisten moeizaam en 
raakte vooral de onderkant van de 
proefstukken ernstig beschadigd.   
Vaseline blijkt een beter losmiddel te zijn.
L-elementen
De proefstukken, gemaakt op de beton-
centrale, zijn direct na het storten en 	
20	 VAKBLAD  	I  1   2017	
18_ Geopolymeren.indd   20	20-03-17   15:34
Een belangrijke oorzaak is hierbij de 
opslagcondities gedurende de eerste 
dagen. De proefstukken van het refe-
rentiebeton zijn verhard bij een gemid-
delde etmaaltemperatuur van 19 °C. De 
gemiddelde etmaaltemperatuur waarbij 
de proefstukken en de elementen van 
geopolymeerbeton moesten verharden, 
kwam niet boven de 13 °C uit. Ook het 
ontkisten van de L-elementen liep daar-
door een paar dagen vertraging op. De 
proef van het storten van de elementen 
met de droge activator is weliswaar 
door onvoldoende verwerkbaarheid 
afgebroken, maar de proefstukken zijn 
wel allemaal vervaardigd. Bij een herhaling 
van de proef met droge activator is  
dus een dubbel aantal proefstukken 
verkregen, aangeduid als droge binder 
2A en 2B. Het grote verschil in sterkte-
ontwikkeling tussen de beide mengsels 
met de droge activator (2A en 2B) is 
veroorzaakt door een onverwacht hoog 
vochtgehalte in het fijne toeslag
-
materiaal tijdens de tweede proef (2B).
Kanaalplaatvloeren
Het geschiktheidsonderzoek naar de
 
sterkteontwikkeling van het geopoly-
meerbetonmengsel voor de kanaal-
plaatvloeren laat het effect zien van het 
gehalte aan activator en de temperatuur 
(fig. 6). Duidelijk blijkt dat er sprake is 
van een optimum in het gehalte activa-
tor. Bij de productie van kanaalplaat-
vloeren wordt tijdens de verharding de 
baan van onderaf verwarmd, zodat in 
het lijf van de kanaalplaatvloer een ver-
hardingstemperatuur van circa 55 °C 
wordt gerealiseerd. De proefstukken 
voor het geschiktheidsonderzoek zijn 
dan ook bij deze temperatuur bewaard.
Na de productie van de kanaalplaatvloeren 
werd op basis van schietwaarden al snel 
duidelijk dat de vereiste voorspansterkte 
van 25 MPa na vijf uur verharding niet 
zou worden gehaald. Met de Schmidt-
hamer werd een waarde geschoten van 
ongeveer 9 MPa. De oorzaak is te vin-
den in het feit dat geopolymeerbeton 
van zichzelf, anders dan cementbeton, 
bij de verharding geen warmte ontwik-
kelt. En de baan heeft tijd nodig om op 
temperatuur te komen en de warmte  door te geven aan het geopolymeerbe-
tonmengsel. Deze constatering is overigens 
ook al gedaan bij de vervaardiging van 
de L-elementen waarbij ingestorte ther-
mokoppels geen temperatuurverhoging 
hebben gemeten.
Na 24 uur verharden is de sterkte
-	
ontwikkeling van de kanaalplaatvloer	
  
nogmaals getest met behulp van de 
Schmidthamer. Gemiddeld werd daar-
bij, veel hoger dan verwacht, een 
waarde geschoten van 80 MPa. Hierop 
zijn direct door zagen de kanaalplaat-
vloeren op voorspanning gezet en 
gelost. Na 48 uur is een aantal kubussen 
op druksterkte beproefd en ook deze 
proef bevestigde de gevonden schiet-
waarde van meer dan 80 MPa. Direct 
aansluitend hierop is vervolgens op   
full scale een kanaalplaatvloer belast tot 
bezwijken. Dit bezwijken gebeurde bij  een uiterste afschuifkracht van 280 kN. 
De eis voor een vergelijkbaar profiel 
kanaalplaatvloer ligt bij 154 kN na 
 
28 dagen verharding! Een onverwacht 
resultaat.	
Verhouding druksterkte en 
buig- / splijttreksterkte
Voor cementbeton ligt de relatie tussen 
de druksterkte enerzijds en de buig-
treksterkte en splijttreksterkte anderzijds 
vast binnen de volgende grenzen:
?
   
verhouding druksterkte /
   
buigtreksterkte = 5 ? 10
?
   
verhouding druksterkte /  
splijttreksterkte = 8 ? 15
Deze waarden zijn voor geopolymeerbeton
 
bepaald op basis van proefstukken van 
de L-elementen en de kanaalplaatvloe-
ren (tabel 3). De verhouding tussen de 
druksterkte en de splijttreksterkte komt 	
druksterkte [MPa]	
0 5
10 15 20 25 30
35 40
5 uur 16 uurtijd	
12%	16%	20%	24%	28%	
Tabel 3	 	Verhouding druksterkte en treksterkte
L- 
elementen 
referentieL-elementen 
droge act. 
2A L-elementen 
droge act. 
2BL-elementen 
natte act. 3
kanaalplaat
-	
vloeren
kubusdruksterkte 150 × 150 × 150 mm	
3 [N/mm	2]
28 dagen 4847,9 30,640,990
buigtreksterkte op prisma's 150 × 150 × 600 mm
3 [N/mm	2]
28 dagen 4,73,3 2,33?
splijttreksterkte kubussen 150 × 150 × 150 mm	
3 [N/mm	2]
28 dagen 3,13,2 22,86,9
verhouding sterkte-eigenschappen
druksterkte/buigtreksterkte 10,2 14,5 13,313,6?
druksterkte/splijttreksterkte 15,5 15 15,314,613,1	
6 	 
Geschiktheidsonder-
zoek kanaalplaat-
vloer, invloed 
gehalte activator op 
sterkteontwikkeling 
bij 55 
°C 	
21	 VAKBLAD  	I  1   2017	
18_ Geopolymeren.indd   21	20-03-17   15:34
redelijk goed overheen met de gebruike-
lijke ervaring met cementbeton. De  
verhouding druksterkte en buigtreksterkte 
(alleen gemeten bij de L-elementen) 
valt echter buiten de gebruikelijke ver-
houdingen. Opgemerkt moet wel   
worden dat alleen de gemeten druksterk-
ten gemiddelden zijn van meerdere 
bepalingen. De buig- en splijttreksterkten 
zijn enkelvoudige metingen. Dus de   
statistische betrouwbaarheid van deze 
waarnemingen is beperkt.
Vervormingsgedrag
De elasticiteitsmodulus is gemeten aan 
proefstukken op een ouderdom van   
7 en 28 dagen (tabel 4). De waarden 
van het geopolymeerbeton zoals 
gebruikt voor de L-elementen blijft, net 
als de druksterkte, achter bij het referentie-
beton. De waarden van de elasticiteits-
modulus van het geopolymeerbeton zoals 
toegepast bij de vervaardiging van de 
kanaalplaatvloeren liggen op een bedui-
dend hoger niveau in vergelijking tot de 
L-elementen. Deze waarden zijn echter 
wel vergelijkbaar met waarden die voor 
kanaalplaatvloeren gebruikelijk zijn. In zijn algemeenheid geldt er een 
 
verband tussen de druksterkte van het 
beton en de elasticiteitsmodulus. Vol-
gens EN 1992-1-1 kan de elasticiteits-
modulus  E	
cm op een eenvoudige manier 
uit de druksterkte worden berekend 
met de formule:
Waarin  f	
cm de gemiddelde waarde van 
de cilinderdruksterkte van beton is. 
Maar niet alleen de druksterkte van het 
beton is doorslaggevend voor de elasti-
citeitsmodulus. Ook de elasticiteitsmodulus 
van het toeslagmateriaal en de cementsteen 
en het volume van de cementsteen spelen 
hierbij een rol. Aangezien deze parame-
ters niet in de genoemde formule worden 
meegenomen, kan de werkelijke elasti-
citeitsmodulus, bij een gelijk druksterke, 
een afwijking tot wel 30% vertonen.
Het is dan ook opmerkelijk te zien dat, 
hoewel het bindmiddel significant 
anders van samenstelling is, de tot nu 
toe aan proefstukken gemeten waarden 
binnen de range liggen van wat voor 
cementbeton gangbaar is (fig. 7).	
Krimp
Vanuit de literatuur is bekend dat   
geopolymeerbeton, dat is verhard onder 
omgevingstemperaturen, een grotere 
krimp kan geven in vergelijking tot 
cementbeton [2]. Het tegenovergestelde 
is echter meestal het geval wanneer geo-
polymeerbeton bij hogere temperaturen 
kan verharden. De hogere krimp is ook 
waargenomen in het onderzoek zoals 
beschreven in [1]. Daarbij moet worden 
opgemerkt dat het onderzoek aan krimp 
aan diverse geopolymeermengsels en 
diverse referenties heeft plaatsgevonden 
onder laboratoriumomstandigheden. 
Dat wil zeggen dat de proefstukken de 
eerste zeven dagen onder water zijn 
bewaard, vervolgens de nulmeting is   
uitgevoerd en daarna zijn bewaard bij   
20 °C en 65% RV.
Van het geopolymeerbeton toegepast 
in de L-elementen zijn zowel van het 
mengsel met de droge activator als   
van de natte activator prisma's van   
100 × 100 × 5000 mm	
3 gemaakt. Deze 
prisma's zijn bij een ouderdom van 
zeven dagen ontkist waarna direct de 
nulmeting heeft plaatsgevonden. Ver-
volgens zijn de prisma's gedurende een 
maand in het laboratorium bewaard 
(20 °C en 65% RV) en aansluitend in 
weer en wind bewaard bij de L-elementen 
in positie (foto 8). Ook bij deze prisma's 
is er sprake van initiële krimp. Echter, na 
een langdurige opslag in weer en wind 
is er sprake van een tegengestelde 
beweging en is de initiële krimp weer 
volledig gecompenseerd (fig. 9).	
Carbonatatie
Een van de grote voordelen van beton 
op basis van traditioneel cement is dat 
normaal cementbeton bij voldoende 
dekking een uitstekende bescherming 
biedt aan de wapening. Door de hoge 
alkaliteit van cementbeton wordt de 
wapening gepassiveerd waardoor deze 
wordt beschermd tegen corrosie. Door 
inwerking door CO	
2 op de dekkingszone 
daalt de pH en wordt, bij onvoldoende 
dekking, de beschermende werking 
opgeheven. Dit fenomeen waarbij het 
zogenoemde portlandite (Ca(OH)	
2) 
wordt omgezet in het pH-neutrale calci-	
Tabel 4	 	Elasticiteitsmodulus in N/mm	2	
ouderdom L-elementen 
referentieL-elementen 
droge act. 2A L-elementen 
droge act. 2BL-elementen 
natte act. 3kanaalplaat-
vloeren
7 dagen 31.450 22.075 16.600 17.983 38.800
28 dagen 36.250 29.200 24.017 27.067 39.580	
0
5.000
10.000 15.000 20.000 25.000 30.000
35.000 40.000	
45.000	
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100	
Ecm [N/mm²]
   	
fcm [N/mm²]
 	
referentie -L-elementen	droge activator L-elementen	droge activator L-elementen	
natte activatie L-elementen	Ecm volgens EN 1992-1-1	HCS lab1	HCS lab2	
7 	 
Correlatie tussen 
de druksterkte en 
de elasticiteitsmo-
dulus	
??	=	????	
0,3	
 22000 10	cm
cmf
E	 	
22	 VAKBLAD  	I  1   2017	
18_ Geopolymeren.indd   22	20-03-17   15:34
umcarbonaat wordt carbonatatie 
genoemd. De vraag is nu of geopoly-
meerbeton eenzelfde beschermende 
functie heeft voor de wapening in 
beton. Door de inbreng van sterke  
alkalische activatoren zou er in ieder geval 
sprake moeten zijn van een hoge pH.
Van de L-elementen zijn van elk mengsel 
twee prisma's (150 × 150 × 500 mm³) 
gemaakt, die vervolgens buiten beschut 
zijn opgeslagen. De 'carbonatatiediepte' 
is met regelmatige intervallen gemeten 
met behulp van de hiervoor gebruikelijk 
toegepaste kleurindicator phenolftaleïne 
(fig 10). De metingen laten zien dat de 
'carbonatatiediepte' van het geopoly-
meerbeton een factor 2 hoger ligt dan 
van de referentie met hoogovencement. 
De (visuele) bepaling is echter lastig. Na 
de inspuiting met phenolftaleïne geeft 
de gecarbonateerde zone in cementbe-
ton een scherpe aftekening ten opzichte 
van de paarse, niet-gecarbonateerde, 
zone. Deze kleurgrens is in beton op 
basis van een geopolymeerbindmiddel 
minder duidelijk en in de tijd ook niet 
stabiel. De visuele meting moet direct 
na inspuiting geschieden want na een 
aantal uren kleurt de volledige doorsnede 
weer lichtpaars. De reden hiervoor zit in 
een andere chemische reactie: de inwerking 
van CO	
2 op een geopolymeerbindmid-
del heeft vrijwel zeker de vorming van 
een natriumcarbonaat tot gevolg. 
Na	
2CO	3 is goed in water oplosbaar en 
geeft een pH-waarde van circa 10. Bij 
deze waarde zal de phenolftaleïne licht-
paars kleuren. In hoeverre in beton met 
een geopolymeerbindmiddel een passi-
veringslaag op het wapeningsstaal 
wordt gevormd, is zeker een onderwerp 
voor nader onderzoek.	
Chloride-indringing
Naast carbonatatie is er een ander feno-
meen waardoor het wapeningsstaal in 
beton kan corroderen, namelijk de 
indringing van chloriden in beton. 
Onderzoek waarover in [1] is gerappor-
teerd laat zien dat de weerstand tegen 
chloride-indringing (gemeten na zes 
maanden onderdompeling in een natri-
umchloride houdende oplossing) in de 
buitenhuid van geopolymeerbeton aan-	
8  	 
Prisma's voor krimp in 
weer en wind	
-0,7 -0,6 -0,5 -0,4
-0,3 -0,2 -0,1 0,0
0,1
0,2
1 2 7 9 10 14 15 28 56
krimp [mm/m]
 	
droge activator	kanaalplaten	
85 113 182 273 302 401 554
ouderdom in dagen	
natte activator	
0 2 4 6 8
10 12 14 16
18 20
0 100 200 300 400 500 600 700gemiddelde carbonatatiediepte [mm]
 	
ouderdom (dagen)   
 
veldproef 1; referentie	veldproef 2a; d roog bindmiddel	
veldproef 2b; d roog bindmiddel	veldproef 3; nat bindmiddel	
9  	 
Krimp van  
geopolymeerbeton 
in mm per meter	
10 	 
Carbonatatie geme-
ten aan prisma's 
bewaard buiten 
beschut	
zienlijk beter is dan een referentiebeton, 
maar dat op groter diepte nauwelijks 
nog verschil met cementbeton is waar 
te nemen.
Bij de L-elementen is gekozen om de 
weerstand tegen chloride-indringing te 
meten met de RCM-proef aan de hand 
van ? uit kubussen geboorde ? cilinders.  Het lijkt erop dat deze 'snelle' proef niet 
geschikt is voor geopolymeerbeton. 
Waarschijnlijk zorgt het hoge gehalte 
aan alkaliën voor een enorm goede 
geleidbaarheid, want in eerste 
 
instantie bezweken de zekeringen van 
de RCM-apparatuur bij de opgelegde 
spanning. 	
23	 VAKBLAD  	I  1   2017	
18_ Geopolymeren.indd   23	20-03-17   15:34
In figuur 11 zijn de gemeten waarden 
ingetekend in een figuur met RCM-
metingen 'in de tijd' voor de in Nederland 
meest gebruikte cementsoorten. De 
referentie voldoet aan de verwachtingen, 
maar de geopolymeerbetonmengsels 
presteren in deze meting opmerkelijk 
ondermaats.
Vorst- en dooizoutbestandheid
Door het ontbreken van (constructieve) 
regelgeving en omdat het onduidelijk is 
of wapening in geopolymeerbeton 
afdoende tegen corrosie wordt 
beschermd, ligt het voor de hand voor 
de potentiële toepassing van geopoly-
meerbeton te kiezen voor ongewa-
pende betonproducten als stenen, 
tegels en banden. Omdat dergelijke 
(bestratings-)producten gedurende hun 
levensduur worden blootgesteld aan 
vorst, in combinatie met dooizouten, is 
het voldoen aan de hiervoor geldende 
regelgeving een eerste vereiste. De  
productnorm voor betonstraatstenen   
NEN-EN 1338 stelt een maximum aan 
afgevroren materiaal van 1 kg/m	
2 na   
28 vorst-dooicycli.
L-elementen
Ook de L-elementen worden tijdens 
hun expositie langs de A10 blootgesteld 
aan vorst in combinatie met dooizouten. 
De beproeving van de vorst-dooizout-
bestandheid is uitgevoerd op   
proefstukken van de L-elementen. Deze 
proefstukken zijn verhard bij lage bui-
tentemperaturen. In figuur 12 zijn 
alleen de resultaten van de referentie 
met hoogovencement weergegeven. 
Want de afgevroren hoeveelheid mate-
riaal van het geopolymeerbeton, zowel 
met de droge als met de natte activator, 
overstijgt de 4
 
kg/m	
2 al na zeven cycli. 
De proef is hierna afgebroken omdat 
verder testen zinloos was. Op geen 
enkele wijze kan worden voldaan aan 
het gestelde criterium voor   
betonproducten ( fig. 14).
Kanaalplaatvloeren
In principe behoeven kanaalplaatvloe-
ren niet aan dit criterium te voldoen. 
Omdat de samenstelling afwijkend is 	
0 5
10 15 20 250 100 200 300 400
leeftijd [dagen]	
DRCM 
* 10
-12 m2/s 	
CEM I	CEM II/B-V (25% vliegas)	CEM III/B (75% slak)	
snelle chloride migratie	
testdag
29 d
91 d
182 dreferenties
5,9
4,0
2,8 droog bindmiddel (2a)
niet getest
droog bindmiddel (2b)
92,0
17,0
16,4 nat bindmiddel
63,3
20,2
23,4	
3500
3000
2500
2000
1500
1000
500 0
gram per m
2	
14 cycli
7 cycli 28 cycli	
referentie L-elementen	kanaalplaatvloer 20°C	kanaalplaatvloer 55°C	
0
10 20
30 40
50 60 70 80
90
100
0 1 2 3 4 5 6 7 8
gewichtverlies (g) 	
tijd ( uren)	
 
 	
Ref 1 28	W-B 28	Ref 2 28	D-B 28	Ref 3 28	W+B 28	Ref 4 28	D+B 28	Ref 5 60°C 28	W-B 60°C 28	Ref 6 60°C 28	D-B 60°C 28	Ref 7 60°C 28	W+B 60°C 28	Ref 8 60°C 28	D+B 60°C 28	
13 	 
Beproeving op 
zuurbestandheid 
en effect van tem-
peratuur	
11 	 
Chloride-indringing 
gemeten met RCM-
methode	
12 	 
Afgevroren hoe-
veelheid per mm	
2	
24	 VAKBLAD  	I  1   2017	
18_ Geopolymeren.indd   24	20-03-17   15:34
Vier vragen over geopolymeerbeton
?  Is er milieuwinst te behalen, met andere woorden: is de carbon footprint\
 beter dan de referentie op basis van 
traditioneel cement?
  Het antwoord hierop is nog steeds 'ja'. Geopolymeerbeton wint het \
als het om de carbon footprint gaat 
zeker van beton op basis van portlandcement. Het verschil met hoogovence\
ment is veel kleiner waarbij 
moet worden opgemerkt dat hoogovenslak nu ook al volledig wordt ingezet als grondstof voor cement 
en beton. Er is dus sprake van verschuiving van grondstoffen. Doorslagge\
vend is dan het milieueffect van 
de activatoren, waarvan nog lang niet alles bekend is. Want alleen met een carbon footprint zijn we er 
nog niet. Om de echte milieuwinst van een geopolymeerbeton vast te stell\
en, zou een volledige milieu-
profiel berekend moeten worden. Belangrijk in deze is het initiatief dat Kiwa heeft genomen voor het 
opstellen van een beoordelingsrichtlijn voor het 'Kiwa systeemcertifi\
caat voor het genereren van milieu -
profielen voor betonnen infraproducten'. Een goede ontwikkeling, want\
 hiermee wordt een gelijk speel-
veld gecreëerd en wordt duidelijk of er een milieuwinst is te behalen in vergelijking tot de al decennialang 
voorhanden zijnde 'groene' hoogovencementen.
?
  Is er een prijsvoordeel voor het beton op basis van geopolymeren ten opz\
ichte van de referentie op basis van 
traditioneel cement?
   Dit antwoord was al 'nee' en blijft 'nee'. De toe te passen \
activatoren en vertragers zijn kostbaar en daar 
komt nog bij dat de extra toevoer van warmte ? nogmaals: een geopolymeerbindmiddel ontwikkelt zelf 
geen warmte ? extra energie kost.
?
  Is de prestatie van het beton met geopolymeren op het gebied van sterkte en duurzaamheid vergelijkbaar of 
beter dan de referentie op basis van traditioneel cement?
  Op basis van het hier gerapporteerde praktijkonderzoek blijkt dat met na\
me de verhardingsomstandig-
heden, dus wederom temperatuur, bepalend zijn of een geopolymeerbeton gelijkwaardig presteert. Voor 
een belangrijk duurzaamheidsaspect als de bescherming van de wapening te\
gen corrosie is echt funda-
menteel onderzoek nodig naar de mogelijkheden van de passivering van het\
 betonstaal en de weerstand 
tegen chloride-indringing. Met name voor de toepassing in betonproducten\
 in de infrastructuur is dui-
delijkheid vereist hoe de weerstand tegen vorst- en dooizoutaantasting k\
an worden geborgd.
?
  Is er regelgeving voorhanden op basis waarvan opdrachtgevers/ontwerpers beton op basis van geopolymeren 
kunnen specificeren en voorschrijven?
   Ook nu is het antwoord nog steeds 'nee'. Wel is er binnen SBRCURnet een commissie actief die de rand-
voorwaarden schetst voor een mogelijke CUR-Aanbeveling voor ongewapende beto\
nproducten en voor 
de vervaardiging van kanaalplaatvloeren op basis van geopolymeerbeton. Generie\
ke regelgeving voor 
het constructief ontwerp is nog een aantal jaren van ons verwijderd.	
Literatuur
?   Vermeulen, E., De uitdagingen van 
geopolymeerbeton,  Betoniek Vakblad 
2015-02, 2015.
?
   Davidovits, J. Geopolymer, Chemistry 
& Applications. Geopolymer Institute 
2011.
van die van de L-elementen is het 
 
interessant genoeg om ook van dit   
geopolymeerbeton de weerstand tegen 
afschilfering te meten. De hiervoor 
benodigde proefstukken zijn in een later 
stadium in het laboratorium vervaar-
digd en verhard bij 20 °C. Ondanks een 
kwalitatief betere samenstelling kan dit 
mengsel ook niet aan het gevraagde cri-
terium voldoen. Daarna is besloten dit 
mengsel nogmaals te beproeven maar 
de proefstukken nu een vergelijkbare 
temperatuurcyclus te laten doorlopen 
als die van de kanaalplaatvloeren tijdens 
de eerste 24 uur van de verharding. De 
verbetering is substantieel maar ook dit-
maal voldoet het geopolymeerbeton 
nét niet aan het gestelde criterium van 
1 kg/m	
2 na 28 vorst-dooicycli.	
Aantasting door zuren
Dat extra toegevoerde warmte tijdens 
de verharding de prestatie van geopoly-
meerbeton aanzienlijk kan verbeteren, 
komt naast de sterkteontwikkeling en 
de verbetering van de vorst-dooizout-
bestandheid, ook tot uiting bij de   
weerstand tegen zuuraantasting. Voor 
het bepalen van de weerstand tegen 
zuren bestaat geen Europees voorschrift 
en is door ENCI een eigen procedure 
ontwikkeld. Onderzoek heeft plaatsge-
vonden aan de mortel die is toegepast 
in het beton voor de vervaardiging van 
de L-elementen. Zowel de referentie als 
de droge en natte activator zijn onderzocht. 
De proefstukken worden vervaardigd 
uit een mortel waarbij alleen het bind-
middel, een cement of in dit geval   
geopolymeerbindmiddel, als variabele 
wordt meegenomen.
De proefstukken worden na 28 dagen 
beproefd en vervolgens gedurende 
zeven uur blootgesteld aan een   
zoutzuuroplossing met een pH < 1. De 
resultaten staan in figuur 13. In eerste 
instantie blijkt het referentiebeton   
(fig. 13, blauwe cirkel) zelfs beter te 
presteren dan de mortels met een   
geopolymeerbindmiddel (rode cirkel). 
Pas wanneer het geopolymeerbindmiddel 
gedurende de eerste 24 uur bij 60 °C 
kan verharden, treedt een substantiële 
verbetering op (groene cirkel).	
14 	 
Dramatisch materiaal-
verlies bij testen op 
vorst- en dooizoutbe-
standheid	
Resumé
De in dit artikel veel aangehaalde publicatie 
'De uitdagingen van geopolymeerbeton' 
[1] besluit met vier vragen waarop een 
duidelijk antwoord moet komen voor 
een succesvolle introductie van een 
alternatief 'groen' bindmiddel op basis 
van geopolymeren. Het is nu bijna twee 
jaar later en hoewel de vier vragen nog 
niet voor de volle honderd procent zijn 
beantwoord, worden we toch iedere 
keer wat wijzer (zie kader 'Vier vragen 
over geopolymeerbeton'). Eén conclu-
sie kan al wel worden getrokken: om 
beton op basis van een geopolymeer-
bindmiddel volledig tot zijn recht te 
laten komen, is het toevoegen van extra 
warmte onontbeerlijk.	
 	
25	 VAKBLAD  	I  1   2017	
18_ Geopolymeren.indd   25	20-03-17   15:34                  
                 
                                
Reacties
Pihay - VDV R&D BVBA 09 mei 2017 11:43
Ik ben lid maar kan dit artikel niet lezen of nergens volledig aanklikken om te openen en te lezen. Kan u mij helpen?